ECLI:NL:CRVB:2006:AY8228

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-2772 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhoging WW-dagloon met volledige terugwerkende kracht en weigering vergoeding wettelijke rente

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht van 9 mei 2003. De rechtbank had geoordeeld dat appellant ten onrechte de wettelijke rente over de nabetaling van het WW-dagloon had geweigerd. Appellant had op 27 januari 1994 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) aan betrokkene toegekend, maar weigerde op 15 juli 2002 wettelijke rente te vergoeden over de nabetaling, wat door de rechtbank als onrechtmatig werd aangemerkt. De Raad bevestigt dat de rechtbank het bestreden besluit terecht heeft vernietigd, maar op onjuiste gronden. De Raad oordeelt dat appellant met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar van betrokkene. Tevens wordt appellant veroordeeld tot betaling van de proceskosten van betrokkene, die zijn begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan op 31 augustus 2006 door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van C.M.T. Kruls als griffier.

Uitspraak

03/2772 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 9 mei 2003, 02/1450 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
appellant
Datum uitspraak: 31 augustus 2006.
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 14 juli 206 heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat te Heerlen, zich als gemachtigde van betrokkene gesteld en op 19 juli 2006 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2006. Namens appellant is verschenen mr. R.G. Willems-Cremers, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, en namens betrokkene is verschenen mr. Brauer, voornoemd.
II. OVERWEGINGEN
Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
Bij besluit van 27 januari 1994 heeft appellant aan betrokkene met ingang van 3 januari 1994 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van betrokkene van 12 maart 2002 heeft appellant bij besluit van 11 juli 2002 het WW-dagloon met volledig terugwerkende kracht verhoogd.
Bij besluit van 15 juli 2002 heeft appellant geweigerd wettelijke rente te vergoeden over de nabetaling, bij bestreden besluit op bezwaar van 3 september 2002 is die weigering gehandhaafd.
Volgens de rechtbank heeft appellant ten onrechte geweigerd wettelijke rente te vergoeden. Het besluit van 27 januari 1994 moet als onrechtmatig worden aangemerkt en de rechtbank is van oordeel dat appellant ingaande 1 februari 1994 wettelijke rente is verschuldigd.
Appellant erkent dat het besluit van 27 januari 1994 onrechtmatig was, maar vindt dat de gevolgen van de onrechtmatigheid van dat besluit veeleer voor risico van betrokkene dienen te komen. Het dagloon is destijds vastgesteld op basis van de gegevens die door betrokkene en zijn werkgever zijn verstrekt. Betrokkene heeft geen rechtsmiddel aangewend tegen de dagloonvaststelling en heeft eerst na verloop van acht jaar verzocht om herziening van het dagloon.
Appellant erkent dat binnen de wettelijke beslistermijn had moeten worden beslist op het verzoek van betrokkene van 12 maart 2002. Door eerst op 11 juli 2002 te beslissen, is die beslistermijn overschreden. Appellant meent ingaande 1 mei 2002 (lees: 1 juni 2002, zoals ter zitting is verduidelijkt) gehouden te zijn tot vergoeding van wettelijke rente.
De Raad overweegt als volgt.
Zoals blijkt uit de uitspraak van de Raad van 15 december 2005 (LJN: AU8835) onderschrijft de Raad het standpunt van appellant.
Dat betekent dat de rechtbank weliswaar het bestreden besluit terecht heeft vernietigd, maar op onjuiste gronden. Het hoger beroep slaagt dan ook niet.
Appellant dient met inachtneming van deze uitspraak van de Raad een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van betrokkene.
De Raad ziet in één en ander aanleiding appellant te veroordelen tot betaling van de kosten die betrokkene in verband met het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, met dien verstande dat appellant met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit dient te nemen op het bezwaar van betrokkene;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene, tot een bedrag van € 644,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C.M.T. Kruls als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2006.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) C.M.T. Kruls.
EK2406