ECLI:NL:CRVB:2006:AY8224
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verhoging WW-dagloon met volledig terugwerkende kracht en vergoeding wettelijke rente
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht van 4 april 2003. De rechtbank had geoordeeld dat appellant ten onrechte had geweigerd wettelijke rente te vergoeden over een nabetaling van de Werkloosheidswet (WW). Appellant had eerder aan betrokkene, die in deze zaak de belanghebbende is, een uitkering ingevolge de WW toegekend met ingang van 3 januari 1994. Op verzoek van betrokkene had appellant op 13 maart 2002 het WW-dagloon met terugwerkende kracht verhoogd, maar weigerde wettelijke rente te vergoeden over de nabetaling. De rechtbank oordeelde dat appellant vanaf 1 februari 1994 wettelijke rente verschuldigd was, omdat het besluit van 11 januari 1994 als onrechtmatig moest worden aangemerkt.
In het hoger beroep heeft appellant verzocht de uitspraak van de rechtbank te vernietigen, maar in het aanvullend hoger beroepschrift werd dit verzoek beperkt tot de vergoeding van wettelijke rente. De Raad overweegt dat de rechtbank de uitspraak terecht heeft vernietigd, maar op onjuiste gronden. Het hoger beroep slaagt niet, en appellant moet een nieuw besluit nemen op het bezwaar van betrokkene. De Raad veroordeelt appellant tot betaling van de proceskosten van betrokkene, die zijn begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van C.M.T. Kruls als griffier, en is openbaar uitgesproken op 31 augustus 2006.