ECLI:NL:CRVB:2006:AY8223

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-2298 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhoging WAO-dagloon en weigering wettelijke rente over nabetaling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht. De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv ten onrechte de wettelijke rente over een nabetaling van de WAO-uitkering had geweigerd. De zaak betreft een uitkering die aan betrokkene was toegekend met terugwerkende kracht, maar waarbij het Uwv weigerde om wettelijke rente te vergoeden. De rechtbank oordeelde dat het besluit van het Uwv onrechtmatig was en dat het Uwv vanaf 1 juni 1992 wettelijke rente verschuldigd was. Het Uwv erkende de onrechtmatigheid van het besluit, maar stelde dat de gevolgen voor risico van betrokkene moesten komen, omdat hij pas na acht jaar om herziening had gevraagd.

Tijdens de zitting op 27 juli 2006 zijn beide partijen vertegenwoordigd door hun advocaten. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep ongegrond verklaard. De Raad oordeelde dat het standpunt van het Uwv, dat de gevolgen van de onrechtmatigheid voor risico van betrokkene moesten komen, juist was. De Raad heeft geen termen gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van griffier C.M.T. Kruls, op 31 augustus 2006.

Uitspraak

03/2298 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 3 april 2003, 02/258 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
appellant
Datum uitspraak: 31 augustus 2006.
I. PROCESVERLOOP
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat te Heerlen, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2006. Namens appellant is verschenen mr. L. Bosma, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, en namens betrokkene is verschenen mr. Brauer, voornoemd.
II. OVERWEGINGEN
Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
Bij besluit van 4 mei 1992 heeft appellant aan betrokkene met ingang van 14 januari 1992 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend. Bij besluit van 21 november 2001 heeft appellant op een namens betrokkene gedaan verzoek van 19 oktober 2001 het WAO-dagloon met volledig terugwerkende kracht verhoogd.
Bij afzonderlijk besluit van 21 november 2001 heeft appellant geweigerd wettelijke rente te vergoeden over de nabetaling, bij bestreden besluit op bezwaar van 14 februari 2002 is die weigering gehandhaafd.
Volgens de rechtbank heeft appellant ten onrechte geweigerd wettelijke rente te vergoeden. Het besluit van 4 mei 1992 moet als onrechtmatig worden aangemerkt en de rechtbank is van oordeel dat appellant ingaande 1 juni 1992 wettelijke rente is verschuldigd.
Appellant erkent dat het besluit van 4 mei 1992 onrechtmatig was, maar vindt dat de gevolgen van de onrechtmatigheid van dat besluit veeleer voor risico van betrokkene dienen te komen. Het dagloon is destijds vastgesteld op basis van de gegevens die door betrokkene en zijn werkgever zijn verstrekt. Betrokkene heeft geen rechtsmiddel aangewend tegen de dagloonvaststelling en heeft eerst na verloop van acht jaar verzocht om herziening van het dagloon.
De Raad overweegt als volgt.
Zoals blijkt uit de uitspraak van de Raad van 15 december 2005 (LJN AU8835) onderschrijft de Raad het standpunt van appellant.
Dat betekent dat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, moet worden vernietigd en het beroep ongegrond moet worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 14 februari 2002, voorzover dat betrekking heeft op de vergoeding van wettelijke rente, ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C.M.T. Kruls als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2006.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) C.M.T. Kruls.
EK2406