ECLI:NL:CRVB:2006:AY8179

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-3548 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderbijslag en eerdere aanvragen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin het beroep tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond werd verklaard. Appellant had eerder kinderbijslag aangevraagd voor zijn zoon Rick, geboren op 21 mei 1990, maar de Svb had deze aanvraag afgewezen. De Svb had in een besluit van 28 april 2004 kinderbijslag toegekend met terugwerkende kracht tot het eerste kwartaal van 2003, maar stelde dat er geen eerdere aanvragen waren gedaan door appellant. Appellant betwistte dit en voerde aan dat hij meerdere keren contact had gehad met de Svb en dat er bewijs was van eerdere aanvragen.

Tijdens de zitting op 28 juli 2006 heeft appellant zijn standpunt toegelicht en stukken overgelegd die zouden aantonen dat hij eerder aanvragen had gedaan. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat er inderdaad een begin van bewijs was geleverd voor eerdere aanvragen, en dat de Svb onvoldoende onderzoek had gedaan naar deze claims. De Raad vernietigde het bestreden besluit van de Svb en de aangevallen uitspraak van de rechtbank, omdat de Svb had nagelaten om de nodige informatie te verzamelen en te onderzoeken.

De Raad oordeelde verder dat de Svb in de proceskosten van appellant moest worden veroordeeld, en stelde deze kosten vast op € 1.288,-. De Svb werd ook verplicht om het betaalde griffierecht van € 140,- aan appellant te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door T.L. de Vries, in aanwezigheid van griffier J.J.B. van der Putten, op 8 september 2006.

Uitspraak

05/3548 AKW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 18 april 2005, 04/4522 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 8 september 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft R.J. van Houten, incorporated financial accountant/tax-consultant te Bloemendaal, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juli 2006. Appellant is verschenen in persoon, bijgestaan door R.J. van Houten, voornoemd. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.J. van de Nes.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 28 april 2004 heeft de Svb aan appellant kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) toegekend ten behoeve van zijn zoon Rick, geboren 21 mei 1990, met ingang van het eerste kwartaal van 2003. Daarbij heeft de Svb, uitgaande van de datum van ontvangst van appellants aanvraag – 8 maart 2004 – een terugwerkende kracht van één jaar toegepast.
Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, waarbij hij het volgende heeft aangevoerd:
“Er is door mijn ex-echtgenote voor mijn zoon tot en met het 1e kwartaal 1996 kinderbijslag ontvangen. Daarna is er nooit meer enig bedrag aan kinderbijslag door de SVB uitgekeerd. Kunt U mij daar de redenen van opgeven?!
Zelf heb ik meerdere malen verzoeken gedaan en formulieren voor de aanvrage van kinderbijslag voor mijn zoon gedaan.
Zelfs enige tijd geleden nog, toen hij op kostschool in Breda zat. Deze aanvrage werd afgewezen door de SVB, daar hij niet op het huisadres ingeschreven stond. Hij was op dat moment uitwonend en ingeschreven bij de GBA te Breda, waarvan ik ook uittreksel heb, hetwelk aan de SVB is toegezonden, maar waarop geen uitsluitsel gegeven is.
Ik wil gaarne e.e.a. nader bij U toelichten met alle bewijzen en dokumenten dit betreffende.”
Tijdens de op 14 juli 2004 gehouden hoorzitting heeft appellant een uiteenzetting gegeven omtrent de ontwikkelingen met zijn ex-partner vanaf begin 1996. Eind 1997 zou hij voor het eerst contact hebben opgenomen met de Svb in Den Haag, waar hij sindsdien diverse malen contact heeft gehad met mevrouw De la Court. Deze had hem steeds verteld dat er geen recht bestond op kinderbijslag voor Rick. Van de Svb werd echter nooit een beschikking ontvangen. Rick zou – met uitzondering van het schooljaar 2000/2001, toen hij in een internaat verbleef in Breda – sinds 1996 steeds bij appellant hebben gewoond. In 1999 zou Rick voor het eerst bij de gemeente op het adres van appellant zijn ingeschreven. Het dossier van Rick werd door appellant ter inzage gegeven aan de voorzitter van de hoorzitting. De gemachtigde van appellant verklaarde bij die gelegenheid mogelijk nog te beschikken over een diskette met de van belang zijnde correspondentie.
Bij schrijven van 30 augustus 2004 heeft de gemachtigde kopieën van enkele brieven en van het voorblad van een aanvraagformulier voor kinderbijslag aan de Svb doen toekomen.
Bij beschikking op bezwaar van 14 september 2004 (hierna: het bestreden besluit) heeft de Svb het besluit van 28 april 2004 gehandhaafd. Daarbij is overwogen dat men in de administratie niets heeft kunnen terugvinden dat zou kunnen duiden op eerdere aanvragen van appellant. Voorzover er sprake zou zijn van aanvragen in 1999 en 2002 had het op de weg van appellant gelegen direct contact op te nemen met het Svb-kantoor voor navraag met betrekking tot een definitieve beslissing op zijn aanvraag.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het namens appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant tegen de aangevallen uitspraak de volgende grieven doen aanvoeren:
- de rechtbank stelt ten onrechte dat appellants beroep op artikel 14, vierde lid, van de AKW faalt, op de grond dat het in dit artikellid niet gaat om een verplichting, maar om een bevoegdheid van de Svb;
- het overgelegde aanvraagformulier bevat weliswaar geen datum, doch uit het daarop geplaatste stempel blijkt dat het formulier wel degelijk naar de Svb, locatie Den Haag, verzonden is, terwijl door de gemachtigde van de Svb ter zitting van de rechtbank bevestigd is dat de op het formulier vermelde medewerkster mevrouw De la Court daar destijds werkzaam was.
Ter zitting van de Raad heeft appellant zijn standpunt nader toegelicht en inzage verschaft in de stukken waarover hij beschikt. Blijkens de door de gemachtigde overgelegde brief van 1 augustus 1999 is reeds toen een aanvraagformulier aan de Svb, vestiging Leiden, locatie Den Haag, toegezonden. Later is de locatie Den Haag opgeheven en ondergebracht bij Svb-kantoor Leiden. Waarschijnlijk is er toen iets met het dossier misgegaan en zijn er stukken in het ongerede geraakt.
In het ingediende verweerschrift heeft de Svb het oordeel van de rechtbank onderschreven.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad ziet zich vooreerst geplaatst voor de vraag of sprake is van een eerdere aanvraag van appellant om kinderbijslag dan de als zodanig door de Svb aangemerkte aanvraag die in maart 2004 is ingediend.
Dienaangaande komt de Raad op grond van hetgeen door en namens appellant in bezwaar, eerste aanleg en hoger beroep is aangevoerd tot de slotsom dat althans een begin van bewijs is geleverd dat eerdere aanvragen dan wel pogingen daartoe tot de Svb zijn gericht. Het had derhalve op de weg van de Svb gelegen daarnaar nader onderzoek te verrichten door, bijvoorbeeld, navraag te doen bij de in diverse stukken genoemde voormalige medewerkster De la Court.
Nu dit onderzoek achterwege is gebleven dient het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te worden vernietigd, evenals de aangevallen uitspraak waarbij dit besluit in stand is gelaten.
Wat betreft de eerste grief van appellant merkt de Raad, in aanvulling op de overwegingen van de rechtbank, nog op dat de Svb op grond van artikel 14, vierde lid, van de AKW niet gehouden is het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen te informeren over het feit dat geen kinderbijslag is aangevraagd voor een kind. Bovendien heeft dit artikellid slechts betrekking op de situatie, waarin de verzekerde nalaat een aanvraag om kinderbijslag in te dienen. Aangezien in dit geval sprake was van een lopende aanvraag van de moeder van Rick, doet die situatie zich hier niet voor.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,- in eerste aanleg en € 644,- in hoger beroep, totaal € 1.288,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de Svb een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.288,-, te betalen door de Sociale verzekeringsbank;
Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank aan appellant het betaalde griffierecht van
€ 140,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.J.B. van der Putten als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 september 2006.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) J.J.B. van der Putten.
MR