ECLI:NL:CRVB:2006:AY8175

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-413 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van een bestreden besluit en schadevergoeding in de vorm van renteschade

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond van 17 december 2003. De Centrale Raad van Beroep heeft op 8 september 2006 uitspraak gedaan in het hoger beroep, dat was ingesteld door appellant, vertegenwoordigd door mr. R.A.J. Delescen, advocaat te Roermond, tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft de intrekking van een eerder besluit van het Uwv, waarin een bedrag aan onverschuldigd betaalde toeslag werd teruggevorderd en een boete werd opgelegd wegens schending van de mededelingsverplichting. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

Tijdens de procedure heeft het Uwv op 8 mei 2006 medegedeeld dat het de in geding zijnde beslissingen niet langer handhaafde. Appellant heeft vervolgens verzocht om gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak, alsook om vergoeding van proceskosten en wettelijke rente. De Raad heeft vastgesteld dat er geen geschil meer bestaat over de inhoud van het niet gehandhaafde bestreden besluit, maar dat appellant nog wel belang heeft bij een vernietiging van dit besluit, vooral met betrekking tot de vergoeding van renteschade.

De Raad heeft geoordeeld dat het verzoek om renteschade alleen toewijsbaar is voor zover appellant bedragen heeft terugbetaald aan het Uwv. Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat het Uwv moet worden veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 805,-. De uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van griffier J.J.B. van der Putten, en is openbaar uitgesproken op 8 september 2006.

Uitspraak

04/413 TW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 17 december 2003 , 03/1042 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 september 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.A.J. Delescen, advocaat te Roermond, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een vraag van de Raad beantwoord, waarna namens appellant nadere gegevens zijn verstrekt.
Bij brief van 8 mei 2006 heeft het Uwv de Raad bericht de in geding zijnde beslissingen niet langer te handhaven.
Naar aanleiding hiervan heeft de gemachtigde van appellant de Raad op 15 juni 2006 medegedeeld zich met het nadere standpunt van het Uwv te kunnen verenigen. Daarbij is de Raad verzocht om gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van het bestreden besluit van 23 juli 2003 en van de aangevallen uitspraak. Voorts is verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant en tot vergoeding van wettelijke rente.
Na verkregen toestemming van partijen heeft de Raad met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 21 maart 2003 heeft het Uwv de bedragen van de aan appellant krachtens de Toeslagenwet (TW) over de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2001 betaalde toeslag na herberekening aangepast.
Bij besluit van 24 maart 2003 heeft het Uwv van appellant een bedrag van € 221,86 (netto € 205,23) aan onverschuldigd betaalde toeslag teruggevorderd.
Bij besluit van eveneens 24 maart 2003 heeft het Uwv aan appellant medegedeeld dat hem wegens schending van de mededelingsverplichting een boete van € 45,- wordt opgelegd.
Bij beslissing op bezwaar van 23 juli 2003 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv appellants bezwaren tegen de besluiten van 21 en 24 maart 2003 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het namens appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Nadat mr. Delescen namens appellant tegen die uitspraak hoger beroep had ingesteld en op verzoek van de Raad nadere gegevens van – onder meer – de belastingdienst had ingezonden, heeft het Uwv bij de in rubriek I van deze uitspraak vermelde brief van 8 mei 2006 bericht het bestreden besluit niet langer te handhaven.
De Raad stelt vast dat er gelet op het bovenstaande tussen partijen geen geschil meer bestaat over de inhoud van het – niet gehandhaafde – bestreden besluit, zodat de Raad zich van een oordeel daaromtrent zal onthouden.
Appellant heeft nog wel belang bij een vernietiging van het bestreden besluit, aangezien hij heeft verzocht het Uwv op de voet van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen tot vergoeding van renteschade. Met betrekking tot dit verzoek stelt de Raad voorop dat het bestreden besluit slechts betrekking heeft op de herziening en de terugvordering van reeds toegekende en betaalde toeslag over het jaar 2000 en op de oplegging van een boete. Het verzoek om toekenning van renteschade is derhalve slechts toewijsbaar voorzover appellant ter uitvoering van het bestreden besluit bedragen heeft (terug)betaald aan het Uwv, waarbij de wettelijke rente verschuldigd is vanaf de datum waarop appellant die bedragen aan het Uwv heeft betaald tot aan de datum waarop het Uwv die bedragen aan appellant heeft terugbetaald.
Ten aanzien van het verzoek tot vergoeding van de proceskosten acht de Raad termen aanwezig om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden, met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 483,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, totaal derhalve € 805,-. Op het ingezonden formulier proceskosten heeft de gemachtigde van appellant voorts een bedrag van € 58,61 opgevoerd als kosten van een deskundige in verband met een declaratie van een accountantskantoor. Deze kosten komen naar het oordeel van de Raad niet voor vergoeding in aanmerking, aangezien niet is gebleken van een verslag van een deskundige, als bedoeld in artikel 1, onder b, van het Bpb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
Veroordeelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tot vergoeding van de schade zoals hiervoor is aangegeven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant tot een bedrag groot € 805,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, waarvan € 322,- aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het door hem in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 118,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.J.B. van der Putten als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 september 2006.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) J.J.B. van der Putten.
MH