ECLI:NL:CRVB:2006:AY8163
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en de zorgvuldigheid van medisch onderzoek
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen, die op 20 april 2004 een eerdere beslissing van het Uwv heeft bevestigd. Appellante, die als groepsleerkracht werkte, had zich op 28 mei 2001 ziek gemeld vanwege psychische klachten. Na een medisch onderzoek door verzekeringsarts A. Jonker-Vervoorn en een expertise door zenuwarts J.M.E. van Zandvoort, concludeerde het Uwv dat appellante niet meer arbeidsongeschikt was. Dit leidde tot de intrekking van haar WAO-uitkering per 4 juni 2003. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig was uitgevoerd.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 8 september 2006 uitspraak gedaan in deze zaak. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende zorgvuldig had gehandeld. De verzekeringsarts had in overleg met appellante een medische expertise aangevraagd en de bezwaarverzekeringsarts had gemotiveerd waarom zij meer waarde hechtte aan de conclusies van de zenuwarts dan aan die van de behandelend psycholoog. De Raad kon appellante niet volgen in haar grief dat het bestreden besluit berustte op onvoldoende zorgvuldig medisch onderzoek. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek in het kader van arbeidsongeschiktheid en de rol van verschillende medische professionals in het proces. De Raad concludeerde dat de intrekking van de WAO-uitkering terecht was en dat appellante niet meer als arbeidsongeschikt kon worden aangemerkt.