ECLI:NL:CRVB:2006:AY8153

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/6240 AW, 05/6458 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafontslag van een ambtenaar wegens plichtsverzuim en de vraag van onrechtmatig verkregen bewijs

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Korpsbeheerder van de politieregio Gelderland Midden tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem. De rechtbank had het beroep van betrokkene, een ambtenaar, gegrond verklaard en het besluit van de Korpsbeheerder tot ontslag vernietigd. De Centrale Raad van Beroep behandelt de zaak en oordeelt over de rechtmatigheid van het ontslag van betrokkene, die beschuldigd werd van plichtsverzuim. De rechtbank had vastgesteld dat betrokkene zich schuldig had gemaakt aan verschillende gedragingen die als plichtsverzuim konden worden aangemerkt, maar had ook geoordeeld dat bewijs dat op onrechtmatige wijze was verkregen, buiten beschouwing moest blijven. Dit betrof gegevens die waren verzameld in strijd met de richtlijnen van de korpsleiding.

De Raad overweegt dat de rechtbank ten onrechte het onrechtmatig verkregen bewijs buiten beschouwing heeft gelaten. De Raad stelt vast dat de korpsleiding een zwaarwegend belang had om het gedrag van betrokkene te onderzoeken, vooral gezien de eerdere waarschuwingen die hij had ontvangen. De Raad concludeert dat het plichtsverzuim van betrokkene, dat niet wordt betwist, voldoende grond biedt voor het ontslag. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en bevestigt de rechtsgevolgen van het besluit van de Korpsbeheerder, waarbij het ontslag van betrokkene in stand blijft. De Raad oordeelt dat er geen termen zijn voor vergoeding van proceskosten, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

05/6240 AW en 05/6458 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Korpsbeheerder van de politieregio Gelderland Midden (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem van 12 september 2005, 05/2654 en 2824 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
appellant
Datum uitspraak: 31 augustus 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft voor zijn verweer verwezen naar de gedingstukken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2006. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.G. Haverkamp, W.L.M. Krabbenborg en H. Wisselink, allen werkzaam bij de politieregio Gelderland Midden. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. N.D. Dane, werkzaam bij de NPB/FNV.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellant was werkzaam als medewerker meldkamer [naam unit] van de politieregio Gelderland Midden.
Naar aanleiding van klachten over het functioneren van betrokkene hebben twee groepschefs bij voornoemde unit op
18 november 2003 een gesprek met hem gehad waarbij hem is medegedeeld dat indien het in de toekomst weer niet goed gaat, andere maatregelen zullen worden overwogen. Voorts is het volgende afgesproken:
- Slapen tijdens de dienst kan absoluut niet. Dit zal niet meer voorkomen.
- Het uniform wordt conform de voorschriften gedragen.
- Het privé bellen blijft achterwege.
- Uitzonderingen daargelaten (toiletbezoek, pauzes, verrichten van nevenwerkzaamheden) wordt de werkplek niet verlaten.
1.2. Bij brief van 26 juli 2004 heeft appellant betrokkene bericht dat hij voornemens was hem met toepassing van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) de disciplinaire straf van ontslag op te leggen. In dit verband heeft appellant betrokkene met name de volgende gedragingen als plichtsverzuim ten laste gelegd:
1. In de periode van 19 november 2003 tot en met 11 december 2003, waarin betrokkene op 12 dagen gewerkt heeft, heeft hij in de meldkamer in totaal 69 telefoongesprekken voor privé doeleinden gevoerd;
2. Begin januari 2004 heeft betrokkene per e-mail naar ten minste twee (vrouwelijke) collega’s een powerpointpresentatie toegezonden met de titel “Stretching girls”, waarop zeven naakte vrouwen te zien zijn;
3. Betrokkene heeft een enorme hoeveelheid niet zakelijke bestanden in de vorm van foto’s, tekeningen, teksten en geluidsbanden opgeslagen in het computerbestanden van het korps;
4. Betrokkene heeft in diensttijd met gebruikmaking van de dienstcomputer, prive mailberichten uitgewisseld met collega’s;
5. Begin januari 2004 stuurde betrokkene naar ten minste twee vrouwelijke collega’s een SMS-bericht met de tekst: “Help mij, ik ben helemaal geil geworden”;
6. Betrokkene heeft (ook) na 18 november 2003 zonder deugdelijke reden zijn werkplek verlaten en is vervolgens langdurig afwezig geweest;
7. Betrokkene heeft vóór 18 november 2003 tijdens de dienst geslapen en had zijn stoel en houding hiervoor tevoren gereed gemaakt;
8. Betrokkene is op 1 december 2003 veel te laat op het werk verschenen.
1.3. Nadat betrokkene zijn zienswijze over het voorgenomen strafbesluit had gegeven, heeft appellant hem bij besluit van
20 januari 2005 de aangekondigde straf van ontslag met onmiddellijke ingang opgelegd.
Bij besluit van 19 juli 2005 is dit ontslagbesluit na door betrokkene gemaakt bezwaar gehandhaafd.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak, voorzover hier van belang, heeft de voorzieningen-rechter van de rechtbank (hierna: de rechtbank) het beroep van betrokkene tegen het besluit van 19 juli 2005 gegrond verklaard en dit besluit alsmede het primaire besluit van 20 januari 2005 vernietigd. Daarbij is overwogen dat het besluit van 19 juli 2005 onbevoegd is genomen maar dat niettemin aanleiding bestond voor een inhoudelijk oordeel aangezien appellant dit besluit voor zijn rekening had genomen.
2.2. De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat de door appellant opgesomde gedragingen zijn aan te merken als plichtsverzuim, dat betrokkene heeft erkend dat hij zich hieraan schuldig heeft gemaakt en dat ervan moet worden uitgegaan dat het plichtsverzuim betrokkene volledig kan worden toegerekend. Appellant was derhalve bevoegd om hem disciplinair te straffen.
2.3. Met betrekking tot het plichtsverzuim als hiervoor in punt 1.2., onder 3 en 4, vermeld heeft de rechtbank echter overwogen dat gegevens uit de bestanden op de dienstcomputer van betrokkene zijn vergaard in strijd met de door appellant zelf vastgestelde richtlijn hieromtrent. Het gaat hierbij volgens de rechtbank derhalve om onrechtmatig verkregen bewijs dat buiten beschouwing dient te blijven. De rechtbank heeft de overige door appellant aan betrokkene verweten gedragingen als in aanmerking te nemen vormen van plichtsverzuim beschouwd, die tot een effectieve disciplinaire maatregel dienden te leiden; naar haar oordeel was de zwaarst mogelijke straf van ontslag echter onevenredig. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder betekenis toegekend aan de zeer lange en goede staat van dienst van betrokkene, aan de ernstige relatieproblemen die in de loop van 2003 met zijn toenmalige echtgenote waren ontstaan en aan de omstandigheid dat de gedragingen van betrokkene mogelijk deels zijn voortgekomen vanuit een zekere bedrijfscultuur.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad als volgt.
3.1. Appellant heeft in 2001 de Korpsrichtlijn 01-05 “Gebruik middelen informatie- en communicatietechnologie (ICT)” vastgesteld. Volgens deze richtlijn dient voor het houden van een onderzoek als dat waaruit het in overweging 1.2., onder
3 en 4, vermelde plichtsverzuim van betrokkene is gebleken, een zwaarwegend belang van de regio aanwezig te zijn en dient door de korpsleiding een formele schriftelijke opdracht tot dat onderzoek te zijn gegeven. Anders dan de rechtbank ziet de Raad niet in dat hier niet kan worden gesproken van een zwaarwegend belang in evenbedoelde zin. Immers, op betrokkene rustte de verdenking van (verder) plichtsverzuim ten aanzien van het gebruik van zijn computer nu hij nog na 18 november 2003, toen hij ernstig was onderhouden over zijn onaanvaardbaar gedrag, een onjuist gebruik van die computer had gemaakt. Het betrof stellig een zwaarwegend belang van de regio om na te gaan of die verdenking een deugdelijke grond had. De Raad acht niet voor twijfel vatbaar dat de korpsleiding de opdracht om hiernaar onderzoek te doen zou hebben gegeven als daarom was gevraagd, zeker nu de korpsleiding voor het onderzoek naar het telefoongebruik voor privé doeleinden van betrokkene uitdrukkelijk schriftelijk toestemming heeft verleend. Voor het onderzoek naar de bestanden op de computer is geen schriftelijke opdracht of toestemming van de korpsleiding verkregen, maar de Raad acht het aannemelijk dat een zodanige toestemming wel mondeling is verleend. In de gegeven omstandigheden deelt de Raad niet het standpunt van de rechtbank dat het plichtsverzuim, hiervóór vermeld in 1.2., onder 3 en 4, bij de beoordeling van het strafontslag buiten beschouwing zou dienen te blijven.
3.2. Met betrekking tot het plichtsverzuim vermeld in 1.2., onder 1, heeft betrokkene erop gewezen dat het opnemen en analyseren van telefoonverkeer volgens meergenoemde richtlijn slechts is toegestaan als dit noodzakelijk is voor het leveren van bewijs dat de medewerker zich schuldig maakt aan ernstige (ambts)misdrijven. Een ernstig misdrijf is in dit geval geheel buiten de orde, aldus betrokkene. Dit laatste moge juist zijn maar naar het oordeel van de Raad ziet betrokkene er aan voorbij dat het telefoonverkeer van de meldkamer steeds wordt opgenomen en deze opnamen dus al beschikbaar waren, los van de op betrokkene rustende verdenking. Voorts zijn weliswaar analyses gemaakt van de door appellant privé gevoerde telefoongesprekken maar die zijn voor het betrokkene verweten plichtsverzuim buiten beeld gebleven. Dit plichtsverzuim betreft immers uitsluitend het aantal (en de duur) van die gesprekken en niet de inhoud. Nu deze gegevens ook beschikbaar waren zonder kennisname van de inhoud van de gesprekken, kan de Raad de rechtbank niet volgen in het oordeel dat deze buiten beschouwing moeten worden gelaten.
3.3. Gezien het vorenstaande kon appellant al het door hem in zijn voornemenbrief van 26 juli 2004 als zodanig vermelde plichtsverzuim van betrokkene, welk plichtsverzuim door deze laatste op zichzelf niet wordt betwist, aan het strafontslag ten grondslag leggen. Gelet op aard en omvang van het plichtsverzuim, in zijn totaliteit bezien, heeft de Raad geen aanknopingspunt kunnen vinden voor het oordeel dat het strafontslag daaraan onevenredig is. De Raad overweegt daartoe dat volgens vaste jurisprudentie een voorafgaand langdurig goed functioneren in een dergelijk geval geen doorslaggevende
betekenis toekomt. Van een bij de politieregio bestaande cultuur die het wangedrag van betrokkene in de hand zou kunnen hebben gewerkt is onvoldoende gebleken. Voorts is niet gebleken dat betrokkene zich indertijd in een psychische gesteldheid bevond die in relevante mate afbreuk doet aan de verwijtbaarheid van de gedragingen van betrokkene. Hij heeft in dit verband ook geen medische verklaring overgelegd.
3.4. De Raad acht verder in het bijzonder nog van belang dat betrokkene na het meergenoemde onderhoud op 18 november 2003 in strijd met de daarbij gemaakte afspraken reeds op 19 november 2003 een viertal privé-telefoontjes met een totale duur van ongeveer 20 minuten heeft gepleegd. Betrokkene was in dat onderhoud gewaar-schuwd voor maatregelen en heeft daarna niettemin op verscheidene manieren niet aanvaardbaar gedrag vertoond; dat dit gedrag ten dele van andere aard is dan op 18 november 2003 ter sprake was gekomen, mist betekenis. Dat betrokkene, naar door hem is gesteld, de ernst van de waarschuwing op die datum heeft onderschat, komt voor zijn rekening.
3.5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, komt voor vernietiging in aanmerking op de wijze als hierna aan te geven. Voorts ziet de Raad aanleiding, doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, de rechtsgevolgen van het besluit van 19 juli 2005 in stand te laten.
4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voorzover daarbij het besluit van 20 januari 2005 is vernietigd;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 19 juli 2005 geheel in stand blijven;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Deze uitspraak is gedaan door G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en A. Beuker-Tilstra en J.Th. Wolleswinkel als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.E. Koerts als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2006.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.
(get.) R.E. Koerts.