ECLI:NL:CRVB:2006:AY8033
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering op basis van verdienvermogen ondanks medische beperkingen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin de intrekking van zijn WAO-uitkering werd bevestigd. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellant, ondanks zijn medische beperkingen, in staat is om met passende arbeid een inkomen te verdienen dat geen verlies aan verdienvermogen met zich meebrengt. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellant in het verleden volledig arbeidsongeschikt was, maar dat er ten tijde van de beoordeling geen aanleiding was om aan te nemen dat dit nog steeds het geval was. Appellant betwistte dit oordeel en stelde dat de rechtbank buiten de omvang van het geschil was getreden door te concluderen dat er sprake was van tijdelijke arbeidsongeschiktheid. De Raad oordeelt echter dat de verzekeringsartsen in hun beoordelingen consistent hebben vastgesteld dat appellant op korte termijn zou worden opgenomen of een behandeling zou ondergaan, waardoor hij niet belastbaar was voor arbeid. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen termen zijn voor een kostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door T.L. de Vries en is openbaar uitgesproken op 8 september 2006.