ECLI:NL:CRVB:2006:AY8027

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-6430 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering deelname aan vrijwillige verzekering ingevolge de AOW en ANW na afloop verplichte verzekering

In deze zaak gaat het om de weigering van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om appellante deel te laten nemen aan de vrijwillige verzekering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene nabestaandenwet (ANW). Appellante, die in Spanje woont, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 mei 2005. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellante niet in aanmerking komt voor de vrijwillige verzekering omdat zij niet binnen één jaar na het einde van haar verplichte verzekering had aangemeld en in het jaar voorafgaand aan de aanvraag niet verplicht verzekerd was geweest.

De Raad voor de Rechtspraak heeft op 8 september 2006 uitspraak gedaan. De Raad overweegt dat volgens de AOW en ANW vrijwillige verzekering alleen mogelijk is in aansluiting op een periode van verplichte verzekering. Aangezien appellante nooit in Nederland heeft gewoond of gewerkt, is zij niet verplicht verzekerd geweest. De Svb heeft terecht gesteld dat appellante niet kan deelnemen aan de vrijwillige verzekering.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen termen zijn voor een vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van griffier J.J.B. van der Putten. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

05/6430 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats], Spanje (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 mei 2005, 04/963 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 8 september 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het geschil is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 28 juli 2006. Partijen zijn daarbij, met kennisgeving, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Met ingang van 1 januari 2003 zijn de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voorzover het betreft de Sociale verzekeringsbank in werking getreden. Thans oefent de Svb de taken en bevoegdheden uit die tot genoemde datum werden uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank. In deze uitspraak wordt onder de Svb tevens verstaan de Sociale Verzekeringsbank.
De Svb heeft met ingang van 1 januari 1992 een weduwenpensioen ingevolge de Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW) aan appellante toegekend in verband met het overlijden van haar echtgenoot. Dit pensioen is met ingang van 1 juli 1996 van rechtswege omgezet in een nabestaandenuitkering en een halfwezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW).
In februari 2000 heeft appellante zich bij de Svb aangemeld voor de vrijwillige verzekering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de ANW. De Svb heeft appellante bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 13 december 2000 medegedeeld dat zij niet bevoegd is deel te nemen aan de vrijwillige verzekering omdat aanmelding moet plaatsvinden binnen één jaar na het einde van de verplichte verzekering en appellante in het jaar voorafgaand aan de aanvraag niet verplicht verzekerd is geweest ingevolge de AOW en de ANW. De rechtbank heeft dit standpunt onderschreven.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij deel wil nemen aan de vrijwillige verzekering ingevolge de AOW en de ANW.
De Raad overweegt als volgt.
Ingevolge de artikelen 34, 35 en 36 van de AOW en 63, 63a en 63b van de ANW is vrijwillige verzekering ingevolge de AOW en ANW alleen mogelijk in aansluiting op een periode van verplichte verzekering ingevolge die wetten. Aanmelding moet plaatsvinden binnen één jaar na het einde van de verplichte verzekering.
Op grond van artikel 6 van de AOW en artikel 13 van de ANW is verplicht verzekerd degene die ingezetene is dan wel geen ingezetene is doch die ter zake van in Nederland verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen. Nu appellante nimmer in Nederland heeft gewoond of gewerkt, is zij op grond van deze artikelen niet verplicht verzekerd geweest ingevolge de AOW en ANW.
Aan de kring van verzekerden voor de AOW en ANW is uitbreiding gegeven in het Koninklijk besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen van
24 december 1998, Stbl. 746. De Raad stelt vast dat appellante in het jaar voorafgaand aan de aanvraag evenmin op grond van enige bepaling van dit besluit verplicht verzekerd is geweest ingevolge de AOW en ANW. Voorts vloeit uit hetgeen de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 27 juni 2003, betrekking hebbend op een geschil tussen partijen over de aanspraak van appellante op kinderbijslag, voort dat appellante ten tijde hier van belang ook niet op grond van artikel 41, eerste lid, van de Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Marokko geacht kan worden verzekerd te zijn geweest krachtens de volksverzekeringen.
Uit het voorgaande volgt dat de Svb zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante niet in aanmerking komt voor deelname aan de vrijwillige verzekering ingevolge de AOW en ANW. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.J.B. van der Putten als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 september 2006.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) J.J.B. van der Putten.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.
MK