ECLI:NL:CRVB:2006:AY7837

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/106 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake dagloonvaststelling onder de WAO

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 16 december 2003, betreffende de vaststelling van het WAO-dagloon. Appellant, die laatstelijk werkzaam was bij Volvo Car B.V., had in 1984 een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, waarbij het dagloon was vastgesteld op f 143,78. In 2001 verzocht appellant om een verhoging van het dagloon, omdat hij meende dat er ten onrechte geen rekening was gehouden met verschillende toeslagen, waaronder de pensionkostentoeslag en reiskostenvergoeding. Het Uwv verhoogde het dagloon in 2002 met terugwerkende kracht tot € 68,05, maar appellant ging niet akkoord met deze beslissing en stelde dat er nog meer toeslagen in aanmerking genomen moesten worden.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het besluit in stand. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij opnieuw zijn standpunten herhaalde. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv teruggekomen was van een eerder besluit, maar dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd voor de door hem gevraagde toeslagen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de door appellant aangevoerde argumenten niet konden leiden tot een andere beslissing. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

04/106 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 16 december 2003, kenmerk 03/48 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv)
Datum uitspraak: 24 augustus 2006.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2006. Namens appellant is verschenen mr. Brauer, voornoemd, en gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door F.P.L. Smeets, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
Appellant werkte laatstelijk bij Volvo Car B.V. te Born. Bij besluit van 3 april 1984 heeft het Uwv met ingang van 1 juli 1983 aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, waarbij het WAO-dagloon is vastgesteld op f 143,78. In dit besluit heeft appellant berust.
Bij brief van 16 augustus 2001 is namens appellant verzocht om het dagloon alsnog te verhogen, waarbij is aangevoerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de pensionkostentoeslag, de reiskostenvergoeding voor een jaarlijkse vakantiereis naar het land van herkomst, zes extra reisdagen en extra vakantieverlof.
Bij besluit van 22 november 2002 heeft het Uwv het WAO-dagloon van appellant met terugwerkende kracht verhoogd tot € 68,05. Hierbij is rekening gehouden met een reiskostenvergoeding ad € 457,41 per jaar en een pensionkostentoeslag van € 20,95 per vier weken. In bezwaar tegen dit besluit heeft appellant onder meer aangevoerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met zes extra reisdagen, CAO-toeslag en dat over de bijgetelde toeslagen vakantietoeslag moet worden berekend. Bij het bestreden besluit van 8 januari 2003 is het bezwaar ongegrond verklaard.
In beroep heeft appellant onder meer aangevoerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met toeslagen als TIN-toeslag en vuilwerktoeslag.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit wat de CAO-toeslag betreft vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat deel van het besluit vervolgens in stand gelaten.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunten herhaald.
De Raad overweegt als volgt.
Naar aanleiding van het verzoek van appellant van 16 augustus 2001 is het Uwv teruggekomen van het besluit van 3 april 1984.
Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 14 juli 2005 (LJN: AU0008) is het terugkomen van besluiten die in rechte onaantastbaar zijn geworden een bevoegdheid en kan de wijze waarop van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt door de rechter slechts terughoudend worden beoordeeld. Een toetsing ten volle zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. Daarnaast brengt het feit dat wordt verzocht terug te komen van een in rechte onaantastbaar geworden besluit met zich dat het aan appellant is aan te geven waarom de eerdere besluiten niet juist zouden zijn en van zijn stellingen -uiterlijk in de bezwaarfase- het nodige bewijs te leveren. Op na het besluit op bezwaar aangevoerde nieuwe stellingen kan geen acht worden geslagen, hiermee heeft het Uwv bij het nemen van het besluit op bezwaar immers geen rekening kunnen houden.
Rekening houdend met voorgaande uitgangspunten stelt de Raad vast dat hetgeen appellant heeft aangevoerd met betrekking tot de TIN-toeslag en vuilwerktoeslag door de Raad niet in zijn overwegingen kan worden meegenomen.
Hetgeen de rechtbank heeft overwogen met betrekking tot de zes extra reisdagen wordt door de Raad ten volle onderschreven. Het door een werknemer verdiende vaste maandloon ondergaat geen wijziging door het feit dat hij zes dagen per jaar minder hoeft te werken dan sommige collega’s. Het uit de dienstbetrekking genoten financiële voordeel wordt daardoor niet groter.
Met betrekking tot de CAO-toeslag en de andere door appellant vermelde toeslagen stelt de Raad vast dat appellant niet het benodigde bewijs heeft geleverd dat hij die toeslag ten tijde hier van belang daadwerkelijk heeft ontvangen. Ook uit de door appellant in beroep en hoger beroep overgelegde gegevens blijkt dit niet.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C.M.T. Kruls als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2006.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) C.M.T. Kruls.
PR/170806