[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 16 december 2003, kenmerk 03/48 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv)
Datum uitspraak: 24 augustus 2006.
Namens appellant heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2006. Namens appellant is verschenen mr. Brauer, voornoemd, en gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door F.P.L. Smeets, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
Appellant werkte laatstelijk bij Volvo Car B.V. te Born. Bij besluit van 3 april 1984 heeft het Uwv met ingang van 1 juli 1983 aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, waarbij het WAO-dagloon is vastgesteld op f 143,78. In dit besluit heeft appellant berust.
Bij brief van 16 augustus 2001 is namens appellant verzocht om het dagloon alsnog te verhogen, waarbij is aangevoerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de pensionkostentoeslag, de reiskostenvergoeding voor een jaarlijkse vakantiereis naar het land van herkomst, zes extra reisdagen en extra vakantieverlof.
Bij besluit van 22 november 2002 heeft het Uwv het WAO-dagloon van appellant met terugwerkende kracht verhoogd tot € 68,05. Hierbij is rekening gehouden met een reiskostenvergoeding ad € 457,41 per jaar en een pensionkostentoeslag van € 20,95 per vier weken. In bezwaar tegen dit besluit heeft appellant onder meer aangevoerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met zes extra reisdagen, CAO-toeslag en dat over de bijgetelde toeslagen vakantietoeslag moet worden berekend. Bij het bestreden besluit van 8 januari 2003 is het bezwaar ongegrond verklaard.
In beroep heeft appellant onder meer aangevoerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met toeslagen als TIN-toeslag en vuilwerktoeslag.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit wat de CAO-toeslag betreft vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat deel van het besluit vervolgens in stand gelaten.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunten herhaald.
De Raad overweegt als volgt.
Naar aanleiding van het verzoek van appellant van 16 augustus 2001 is het Uwv teruggekomen van het besluit van 3 april 1984.
Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 14 juli 2005 (LJN: AU0008) is het terugkomen van besluiten die in rechte onaantastbaar zijn geworden een bevoegdheid en kan de wijze waarop van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt door de rechter slechts terughoudend worden beoordeeld. Een toetsing ten volle zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. Daarnaast brengt het feit dat wordt verzocht terug te komen van een in rechte onaantastbaar geworden besluit met zich dat het aan appellant is aan te geven waarom de eerdere besluiten niet juist zouden zijn en van zijn stellingen -uiterlijk in de bezwaarfase- het nodige bewijs te leveren. Op na het besluit op bezwaar aangevoerde nieuwe stellingen kan geen acht worden geslagen, hiermee heeft het Uwv bij het nemen van het besluit op bezwaar immers geen rekening kunnen houden.
Rekening houdend met voorgaande uitgangspunten stelt de Raad vast dat hetgeen appellant heeft aangevoerd met betrekking tot de TIN-toeslag en vuilwerktoeslag door de Raad niet in zijn overwegingen kan worden meegenomen.
Hetgeen de rechtbank heeft overwogen met betrekking tot de zes extra reisdagen wordt door de Raad ten volle onderschreven. Het door een werknemer verdiende vaste maandloon ondergaat geen wijziging door het feit dat hij zes dagen per jaar minder hoeft te werken dan sommige collega’s. Het uit de dienstbetrekking genoten financiële voordeel wordt daardoor niet groter.
Met betrekking tot de CAO-toeslag en de andere door appellant vermelde toeslagen stelt de Raad vast dat appellant niet het benodigde bewijs heeft geleverd dat hij die toeslag ten tijde hier van belang daadwerkelijk heeft ontvangen. Ook uit de door appellant in beroep en hoger beroep overgelegde gegevens blijkt dit niet.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C.M.T. Kruls als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2006.