ECLI:NL:CRVB:2006:AY7836

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/246 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake dagloonvaststelling en verzoek om herziening van WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 5 januari 2004, waarin het beroep ongegrond werd verklaard. Appellant, die laatstelijk werkzaam was bij Volvo Car B.V. te Born, had in 1985 een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, waarbij zijn dagloon was vastgesteld op f 130,36. In 2001 verzocht appellant om een verhoging van dit dagloon, omdat hij meende dat er ten onrechte geen rekening was gehouden met bepaalde vergoedingen, zoals reiskosten voor een jaarlijkse vakantiereis, extra reisdagen en vakantietoeslag.

De rechtbank heeft het verzoek van appellant afgewezen, waarna hij in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 13 juli 2006 heeft appellant zijn standpunt herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht was teruggekomen op het eerdere besluit van 1985. De Raad benadrukte dat het aan appellant was om aan te tonen dat de eerdere dagloonvaststelling onjuist was, wat hij niet had gedaan. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de extra reisdagen en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werden geen proceskosten aan appellant opgelegd.

De uitspraak werd gedaan door G. van der Wiel, met C.M.T. Kruls als griffier, op 24 augustus 2006. De Raad concludeerde dat appellant niet had aangetoond dat de eerdere besluiten onjuist waren en dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd.

Uitspraak

04/246 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 5 januari 2004, kenmerk 03/139 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 24 augustus 2006.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2006. Namens appellant is verschenen mr. Brauer, voornoemd, en gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door F.P.L. Smeets, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
Appellant werkte laatstelijk bij Volvo Car B.V. te Born. Bij besluit van 21 maart 1985 heeft het Uwv met ingang van 12 december 1984 aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, waarbij het WAO-dagloon is vastgesteld op f 130,36. In dit besluit heeft appellant berust.
Bij brief van 21 september 2001 is namens appellant verzocht om het dagloon alsnog te verhogen, waarbij is aangevoerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de reiskostenvergoeding voor een jaarlijkse vakantiereis naar het land van herkomst, zes extra reisdagen en extra vakantieverlof.
Bij besluit van 9 december 2002 heeft het Uwv het WAO-dagloon van appellant met terugwerkende kracht verhoogd tot € 64,69. Hierbij is rekening gehouden met een reiskostenvergoeding ad € 457,41 per jaar. In bezwaar tegen dit besluit heeft appellant onder meer aangevoerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met zes extra reisdagen, CAO-toeslag, TIN-toeslag, overwerktoeslag en dat over de bijgetelde toeslagen vakantietoeslag moet worden berekend. Bij het bestreden besluit van
24 januari 2003 is het bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt ten aanzien van de zes extra reisdagen, CAO-toeslag, overige toeslagen en vakantietoeslag over de reiskostenvergoeding buitenland herhaald.
De Raad overweegt als volgt.
Naar aanleiding van het verzoek van appellant van 21 september 2001 is het Uwv teruggekomen van het besluit van 21 maart 1985.
Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 14 juli 2005 (LJN: AU0008) is het terugkomen van besluiten die in rechte onaantastbaar zijn geworden een bevoegdheid en kan de wijze waarop van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt door de rechter slechts terughoudend worden beoordeeld. Een toetsing ten volle zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. Daarnaast brengt het feit dat wordt verzocht terug te komen van een in rechte onaantastbaar geworden besluit met zich dat het aan appellant is aan te geven waarom de eerdere besluiten niet juist zouden zijn en van zijn stellingen -uiterlijk in de bezwaarfase- het nodige bewijs te leveren.
Hetgeen de rechtbank heeft overwogen met betrekking tot de zes extra reisdagen wordt door de Raad ten volle onderschreven. Het door een werknemer verdiende vaste maandloon ondergaat geen wijziging door het feit dat hij zes dagen per jaar minder hoeft te werken dan sommige collega’s. Het uit de dienstbetrekking genoten financiële voordeel wordt daardoor niet groter.
Nu appellant heeft berust in de oorspronkelijke dagloonvaststelling ligt het op zijn weg gegevens aan te dragen waaruit volgt dat de eerdere dagloonvastelling onjuist is. Hierin is appellant niet geslaagd. Dat betekent dat hetgeen appellant heeft aangevoerd ten aanzien van de vakantietoeslag over de reiskostenvergoeding buitenland, CAO-toeslag en de overige toeslagen door de Raad niet wordt gevolgd.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C.M.T. Kruls als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2006.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) C.M.T. Kruls.
PR/170806