ECLI:NL:CRVB:2006:AY7836
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake dagloonvaststelling en verzoek om herziening van WAO-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 5 januari 2004, waarin het beroep ongegrond werd verklaard. Appellant, die laatstelijk werkzaam was bij Volvo Car B.V. te Born, had in 1985 een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, waarbij zijn dagloon was vastgesteld op f 130,36. In 2001 verzocht appellant om een verhoging van dit dagloon, omdat hij meende dat er ten onrechte geen rekening was gehouden met bepaalde vergoedingen, zoals reiskosten voor een jaarlijkse vakantiereis, extra reisdagen en vakantietoeslag.
De rechtbank heeft het verzoek van appellant afgewezen, waarna hij in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 13 juli 2006 heeft appellant zijn standpunt herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht was teruggekomen op het eerdere besluit van 1985. De Raad benadrukte dat het aan appellant was om aan te tonen dat de eerdere dagloonvaststelling onjuist was, wat hij niet had gedaan. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de extra reisdagen en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werden geen proceskosten aan appellant opgelegd.
De uitspraak werd gedaan door G. van der Wiel, met C.M.T. Kruls als griffier, op 24 augustus 2006. De Raad concludeerde dat appellant niet had aangetoond dat de eerdere besluiten onjuist waren en dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd.