ECLI:NL:CRVB:2006:AY7832
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake dagloonvaststelling en verzoek om herziening van WAO-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 16 december 2003, waarin het beroep ongegrond werd verklaard. Appellant, die een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangt, heeft verzocht om een herziening van zijn dagloonvaststelling. Het Uwv had in 1988 een dagloon van f 149,76 vastgesteld, waar appellant destijds mee heeft ingestemd. In 2002 heeft appellant echter verzocht om een verhoging van dit dagloon, omdat hij meende dat er ten onrechte geen rekening was gehouden met bepaalde vergoedingen, zoals reiskosten voor vakanties en extra vakantiedagen.
De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep behandeld op 13 juli 2006. Appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. P.H.A. Brauer, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door F.P.L. Smeets. De Raad heeft overwogen dat het Uwv teruggekomen is op het eerdere besluit van 1988, maar dat appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de eerdere dagloonvaststelling onjuist was. De Raad heeft vastgesteld dat de argumenten van appellant met betrekking tot de SAO-toeslag en de extra reisdagen niet kunnen worden meegenomen in de overwegingen, omdat appellant niet heeft aangetoond dat hij recht had op deze vergoedingen.
De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en dat de uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd. De Raad heeft geen termen gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door G. van der Wiel en is openbaar uitgesproken op 24 augustus 2006.