ECLI:NL:CRVB:2006:AY7829

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/736 WAO + 04/737 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake dagloonvaststelling onder de WAO

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 5 januari 2004, betreffende de vaststelling van het dagloon onder de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellant, die laatstelijk werkzaam was bij Volvo Car B.V. te Born, had eerder een uitkering toegekend gekregen met een dagloon van f 152,55. In 2001 verzocht hij om een verhoging van dit dagloon, omdat hij meende dat er ten onrechte geen rekening was gehouden met verschillende vergoedingen en toeslagen. Het Uwv verhoogde het dagloon in 2002 met terugwerkende kracht tot f 157,72, maar appellant ging niet akkoord met deze beslissing en diende bezwaar in.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 13 juli 2006 werd appellant vertegenwoordigd door zijn advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door een medewerker. De Centrale Raad van Beroep overwoog dat het Uwv teruggekomen was van het eerdere besluit, maar dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de eerdere dagloonvaststelling onjuist was. De Raad benadrukte dat het aan appellant was om gegevens aan te dragen die zijn stellingen onderbouwden, wat hij niet had gedaan. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan door G. van der Wiel, met C.M.T. Kruls als griffier, en vond plaats op 24 augustus 2006. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarmee het hoger beroep van appellant werd afgewezen.

Uitspraak

04/736 WAO
04/737 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 5 januari 2004, kenmerk 03/502 en 03/503 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 24 augustus 2006.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.H.L. van de Laar, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 9 april 2004 heeft mr. J.L. Crutzen, advocaat te Heerlen, zich als gemachtigde van appellant gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2006. Namens appellant is verschenen mr. Brauer, kantoorgenoot van mr. Crutzen, en gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door F.P.L. Smeets, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
Appellant werkte laatstelijk bij Volvo Car B.V. te Born. Bij besluit van 30 oktober 1989 heeft het Uwv met ingang van 13 oktober 1989 aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, waarbij het WAO-dagloon is vastgesteld op f 152,55. In dit besluit heeft appellant berust.
Bij brief van 31 augustus 2001 is namens appellant verzocht om het dagloon alsnog te verhogen, waarbij is aangevoerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de reiskostenvergoeding voor een jaarlijkse vakantiereis naar het land van herkomst, pensionkostentoeslag, zes extra reisdagen en extra vakantieverlof.
Bij besluit van 15 oktober 2002 heeft het Uwv het WAO-dagloon van appellant met terugwerkende kracht verhoogd tot f 157,72. Hierbij is rekening gehouden met een reiskostenvergoeding ad f 1343,11 per jaar. In bezwaar tegen dit besluit heeft appellant onder meer aangevoerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met zes extra reisdagen, extra vakantiedagen, CAO-toeslag, TIN-toeslag, overwerktoeslag en dat over de bijgetelde vergoeding vakantietoeslag moet worden berekend. Bij het bestreden besluit van 10 maart 2003 is het bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 10 maart 2003, voor zover betrekking hebbend op de dagloonherziening, ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt ten aanzien van de zes extra reisdagen en CAO-toeslag herhaald. Ook bestrijdt appellant de overweging van de rechtbank dat in de SAO-toeslag de TIN-toeslag en vuil werktoeslag zijn inbegrepen.
De Raad overweegt als volgt.
Naar aanleiding van het verzoek van appellant van 31 augustus 2001 is het Uwv teruggekomen van het besluit van 30 oktober 1989.
Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 14 juli 2005 (LJN: AU0008) is het terugkomen van besluiten die in rechte onaantastbaar zijn geworden een bevoegdheid en kan de wijze waarop van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt door de rechter slechts terughoudend worden beoordeeld. Een toetsing ten volle zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. Daarnaast brengt het feit dat wordt verzocht terug te komen van een in rechte onaantastbaar geworden besluit met zich dat het aan appellant is aan te geven waarom de eerdere besluiten niet juist zouden zijn en van zijn stellingen -uiterlijk in de bezwaarfase- het nodige bewijs te leveren.
Hetgeen de rechtbank heeft overwogen met betrekking tot de zes extra reisdagen wordt door de Raad ten volle onderschreven. Het door een werknemer verdiende vaste maandloon ondergaat geen wijziging door het feit dat hij zes dagen per jaar minder hoeft te werken dan sommige collega’s. Het uit de dienstbetrekking genoten financiële voordeel wordt daardoor niet groter.
Nu appellant heeft berust in de oorspronkelijke dagloonvaststelling ligt het op zijn weg gegevens aan te dragen waaruit volgt dat de eerdere dagloonvaststelling onjuist is. Hierin is appellant niet geslaagd. Door appellant zijn geen gegevens aangedragen waaruit blijkt dat hij in de referteperiode een CAO-toeslag heeft ontvangen. Ook heeft appellant geen gegevens aangedragen waaruit blijkt dat hij in de referteperiode een TIN-toeslag of vuil-werktoeslag ontving.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C.M.T. Kruls als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2006.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) C.M.T. Kruls.
PR/170806