ECLI:NL:CRVB:2006:AY7827

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/2894 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herberekening van het WAO-dagloon en de invloed van extra vergoedingen

In deze zaak gaat het om de herberekening van het WAO-dagloon van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht. Appellant, die voorheen werkzaam was bij Volvo Car B.V., had in 1985 een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen. Hij verzocht in 2000 om een verhoging van zijn dagloon, omdat er volgens hem ten onrechte geen rekening was gehouden met de pensionkostentoeslag, reiskostenvergoeding voor vakanties naar zijn land van herkomst en extra reisdagen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het Uwv in 2001 het WAO-dagloon had verhoogd, maar dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen over de vakantietoeslag en de extra reisdagen. De Raad benadrukte dat het aan appellant was om aan te tonen waarom eerdere besluiten niet juist waren en dat nieuwe stellingen na het besluit op bezwaar niet in overweging konden worden genomen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de door appellant aangevoerde argumenten niet konden leiden tot een andere beslissing.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de eerdere uitspraak moest worden bevestigd. Er waren geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door G. van der Wiel, met C.M.T. Kruls als griffier, op 24 augustus 2006.

Uitspraak

03/2894 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 9 mei 2003, kenmerk 02/350 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 24 augustus 2006.
I. PROCESVERLOOP
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoerings-organisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder het Uwv tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2006. Namens appellant is verschenen mr. Brauer, voornoemd, en gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door F.P.L. Smeets, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
Appellant werkte laatstelijk bij Volvo Car B.V. te Born. Bij besluit van 30 mei 1985 heeft het Uwv met ingang van 19 januari 1982 aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, waarbij het WAO-dagloon is vastgesteld op f 133,27. Bij besluit van 6 juni 1985 is dit dagloon gewijzigd in f 137,65. In deze besluiten heeft appellant berust.
Bij brief van 22 november 2000 is namens appellant verzocht om het dagloon alsnog te verhogen, waarbij is aangevoerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de pensionkostentoeslag, de reiskostenvergoeding voor een jaarlijkse vakantiereis naar het land van herkomst en zes extra reisdagen.
Bij besluit van 20 november 2001 heeft het Uwv het WAO-dagloon van appellant per
19 januari 1982 verhoogd tot f 143,84. Hierbij is rekening gehouden met een reiskostenvergoeding ad f 1008,-- per jaar en een pensionkostentoeslag van f 46,16 per vier weken. In bezwaar tegen dit besluit heeft appellant onder meer aangevoerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met extra reisdagen en extra vakantiedagen, tintoeslagen, CAO-toeslag en overuren. Bij het bestreden besluit van 28 februari 2002 is het bezwaar ongegrond verklaard.
In beroep heeft appellant zijn standpunten herhaald. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd en daaraan toegevoegd dat vakantietoeslag moet worden berekend over de reiskostenvergoeding buitenland en over de pensionkostentoeslag.
De Raad overweegt als volgt.
Naar aanleiding van het verzoek van appellant van 22 november 2000 is het Uwv teruggekomen van het besluit van 6 juni 1985.
Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 14 juli 2005 (LJN: AU0008) is het terugkomen van besluiten die in rechte onaantastbaar zijn geworden een bevoegdheid en kan de wijze waarop van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt door de rechter slechts terughoudend worden beoordeeld. Een toetsing ten volle zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. Daarnaast brengt het feit dat wordt verzocht terug te komen van een in rechte onaantastbaar geworden besluit met zich dat het aan appellant is aan te geven waarom de eerdere besluiten niet juist zouden zijn en van zijn stellingen -uiterlijk in de bezwaarfase- het nodige bewijs te leveren. Op na het besluit op bezwaar aangevoerde nieuwe stellingen kan geen acht worden geslagen, hiermee heeft het Uwv bij het nemen van het besluit op bezwaar immers geen rekening kunnen houden.
Rekening houdend met voorgaande uitgangspunten stelt de Raad vast dat hetgeen appellant heeft aangevoerd met betrekking tot de vakantietoeslag over de reiskostenvergoeding en over de pensionkostentoeslag door de Raad niet in zijn overwegingen kan worden meegenomen.
Hetgeen de rechtbank heeft overwogen met betrekking tot de zes extra reisdagen wordt door de Raad ten volle onderschreven. Het door een werknemer verdiende vaste maandloon ondergaat geen wijziging door het feit dat hij zes dagen per jaar minder hoeft te werken dan sommige collega’s. Het uit de dienstbetrekking genoten financiële voordeel wordt daardoor niet groter.
Met betrekking tot de CAO-toeslag overweegt de Raad dat appellant weliswaar heeft aangetoond dat hij die toeslag in periode 6 van 1981 heeft ontvangen, maar dat die periode is gelegen buiten de referteperiode. Terecht heeft het Uwv met die toeslag dan ook geen rekening gehouden.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
C.M.T. Kruls als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2006.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) C.M.T. Kruls.
PR/170806