ECLI:NL:CRVB:2006:AY7824

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/2053 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herberekening van het dagloon in het kader van de WAO en de gevolgen van extra reisdagen en vakantiedagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 7 april 2003, waarin het beroep van appellant ongegrond werd verklaard. Appellant had een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, waarbij het WAO-dagloon was vastgesteld op f 162,23. Appellant verzocht om herziening van dit dagloon, omdat hij meende dat er ten onrechte geen rekening was gehouden met extra reisdagen, vakantiedagen, een tintoeslag, een CAO-toeslag en overuren. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het Uwv, dat de uitkering beheert, eerder had besloten om het dagloon te verhogen naar f 171,82, maar dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen over de extra vergoedingen.

De Raad overweegt dat het terugkomen van besluiten die in rechte onaantastbaar zijn geworden, een bevoegdheid is die met terughoudendheid moet worden beoordeeld. Appellant had in zijn bezwaar nieuwe stellingen aangevoerd die niet in aanmerking konden worden genomen, omdat deze niet tijdig waren ingediend. De Raad bevestigt de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de extra reisdagen en stelt dat het vaste maandloon van een werknemer niet verandert door het feit dat hij minder dagen werkt dan zijn collega's. Ook de CAO-toeslag kon niet worden vastgesteld, omdat appellant niet had aangetoond dat hij deze had ontvangen in de referteperiode.

Uiteindelijk concludeert de Raad dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

03/2053 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 7 april 2003, kenmerk 02/421 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 24 augustus 2006.
I. PROCESVERLOOP
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoerings-organisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder het Uwv tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2006. Namens appellant is verschenen mr. Brauer, voornoemd, en gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door F.P.L. Smeets, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
Appellant werkte laatstelijk bij Volvo Car B.V. te Born. Bij besluit van 5 maart 1992 heeft het Uwv met ingang van 20 februari 1992 aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, waarbij het WAO-dagloon is vastgesteld op f 162,23. In dit besluit heeft appellant berust.
Bij brief van 23 november 2000 is namens appellant verzocht om het dagloon alsnog te verhogen, waarbij is aangevoerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de pensionkostentoeslag, de reiskostenvergoeding voor een jaarlijkse vakantiereis naar het land van herkomst en zes extra reisdagen.
Bij besluit van 25 oktober 2001 heeft het Uwv het WAO-dagloon van appellant per
20 februari 1992 verhoogd tot f 171,82. Hierbij is rekening gehouden met een reiskostenvergoeding ad f 1850,-- per jaar en een pensionkostentoeslag van f 46,16 per vier weken. In bezwaar tegen dit besluit heeft appellant onder meer aangevoerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met extra reisdagen en extra vakantiedagen, tintoeslag, CAO-toeslag en overuren. Bij het bestreden besluit van 28 februari 2002 is het bezwaar ongegrond verklaard.
In beroep heeft appellant herhaald wat hij in bezwaar heeft aangevoerd en daarnaast betoogd dat vakantietoeslag moet worden bijgeteld over de reiskostenvergoeding buitenland en over de pensionkostenvergoeding. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant eerder aangevoerde argumenten gehandhaafd.
De Raad overweegt als volgt.
Naar aanleiding van het verzoek van appellant van 23 november 2000 is het Uwv teruggekomen van het besluit van 5 maart 1992.
Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 14 juli 2005 (LJN: AU0008) is het terugkomen van besluiten die in rechte onaantastbaar zijn geworden een bevoegdheid en kan de wijze waarop van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt door de rechter slechts terughoudend worden beoordeeld. Een toetsing ten volle zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. Daarnaast brengt het feit dat wordt verzocht terug te komen van een in rechte onaantastbaar geworden besluit met zich dat het aan appellant is aan te geven waarom de eerdere besluiten niet juist zouden zijn en van zijn stellingen -uiterlijk in de bezwaarfase- het nodige bewijs te leveren. Op na het besluit op bezwaar aangevoerde nieuwe stellingen kan geen acht worden geslagen, hiermee heeft het Uwv bij het nemen van het besluit op bezwaar immers geen rekening kunnen houden.
Rekening houdend met voorgaande uitgangspunten stelt de Raad vast dat hetgeen appellant heeft aangevoerd met betrekking tot de vakantietoeslag over de reiskosten-vergoeding en over de pensionkostentoeslag door de Raad niet in zijn overwegingen kan worden meegenomen.
Hetgeen de rechtbank heeft overwogen met betrekking tot de zes extra reisdagen wordt door de Raad ten volle onderschreven. Het door een werknemer verdiende vaste maandloon ondergaat geen wijziging door het feit dat hij zes dagen per jaar minder hoeft te werken dan sommige collega’s. Het uit de dienstbetrekking genoten financiële voordeel wordt daardoor niet groter.
Ten aanzien van de CAO-toeslag overweegt de Raad dat appellant niet heeft aangetoond dat hij in de referteperiode een dergelijke toeslag heeft ontvangen.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moeten worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C.M.T. Kruls als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2006.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) C.M.T. Kruls.
PR/170806