ECLI:NL:CRVB:2006:AY7824
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herberekening van het dagloon in het kader van de WAO en de gevolgen van extra reisdagen en vakantiedagen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 7 april 2003, waarin het beroep van appellant ongegrond werd verklaard. Appellant had een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, waarbij het WAO-dagloon was vastgesteld op f 162,23. Appellant verzocht om herziening van dit dagloon, omdat hij meende dat er ten onrechte geen rekening was gehouden met extra reisdagen, vakantiedagen, een tintoeslag, een CAO-toeslag en overuren. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het Uwv, dat de uitkering beheert, eerder had besloten om het dagloon te verhogen naar f 171,82, maar dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen over de extra vergoedingen.
De Raad overweegt dat het terugkomen van besluiten die in rechte onaantastbaar zijn geworden, een bevoegdheid is die met terughoudendheid moet worden beoordeeld. Appellant had in zijn bezwaar nieuwe stellingen aangevoerd die niet in aanmerking konden worden genomen, omdat deze niet tijdig waren ingediend. De Raad bevestigt de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de extra reisdagen en stelt dat het vaste maandloon van een werknemer niet verandert door het feit dat hij minder dagen werkt dan zijn collega's. Ook de CAO-toeslag kon niet worden vastgesteld, omdat appellant niet had aangetoond dat hij deze had ontvangen in de referteperiode.
Uiteindelijk concludeert de Raad dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.