ECLI:NL:CRVB:2006:AY7823

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/1971 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herberekening van het WAO-dagloon en toeslagen

In deze zaak gaat het om de herberekening van het WAO-dagloon van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht. Appellant, die laatstelijk werkzaam was bij NedCar B.V. te Born, had in 1999 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, waarbij het dagloon was vastgesteld op f 195,68. In 2001 verzocht appellant om een verhoging van het dagloon, omdat er volgens hem ten onrechte geen rekening was gehouden met verschillende toeslagen, zoals de CAO-toeslag, tintoeslag, vuilwerktoeslag en overuren. Het Uwv heeft in reactie op dit verzoek het eerdere besluit herzien, maar heeft de bezwaren van appellant afgewezen.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 24 augustus 2006 geoordeeld dat de argumenten van appellant niet kunnen worden meegenomen in de overwegingen, omdat deze niet tijdig zijn aangevoerd. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv in redelijkheid kon besluiten om de reiskostenvergoeding op f 1008,-- te stellen, ondanks het ontbreken van bewijs van daadwerkelijke ontvangst door appellant. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten. De Raad heeft geen termen gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van bezwaren en het leveren van bewijs in bestuursrechtelijke procedures. De Raad heeft de stellingen van appellant met betrekking tot de vakantietoeslag en andere toeslagen niet kunnen honoreren, omdat deze niet tijdig zijn ingediend. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de WAO en de beoordeling van toeslagen in het kader van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

03/1971 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 13 maart 2003, kenmerk 02/1222 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 24 augustus 2006.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2006. Namens appellant is verschenen mr. Brauer, voornoemd, en gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door F.P.L. Smeets, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
Appellant werkte laatstelijk bij NedCar B.V. te Born. Bij besluit van 10 december 1999 heeft het Uwv met ingang van 27 oktober 1999 aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, waarbij het WAO-dagloon is vastgesteld op f 195,68. In dit besluit heeft appellant berust.
Bij brief van 30 mei 2001 is namens appellant verzocht om het dagloon alsnog te verhogen, waarbij is aangevoerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de pensionkostentoeslag, de reiskostenvergoeding voor een jaarlijkse vakantiereis naar het land van herkomst, zes extra reisdagen en een corveetoeslag.
Bij besluit van 22 april 2002 heeft het Uwv het WAO-dagloon van appellant per
10 december 1999 verhoogd tot € 90,55. Hierbij is rekening gehouden met een reiskostenvergoeding ad f 1008,-- per jaar. In bezwaar tegen dit besluit heeft appellant onder meer aangevoerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met toeslagen als CAO-toeslag, tintoeslag, vuilwerktoeslag en overuren en dat de gratificatie te laag is vastgesteld. Bij het bestreden besluit van 5 augustus 2002 is het bezwaar ongegrond verklaard.
In beroep heeft appellant zijn argumenten herhaald en daarnaast aangevoerd dat vakantietoeslag moet worden bijgeteld over de reiskostenvergoeding buitenland.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd omdat daarin ten onrechte is overwogen dat de stelling met betrekking tot bepaalde toeslagen te laat is aangevoerd. De rechtbank heeft vervolgens de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten, omdat de hoogte van het WAO-dagloon wordt onderschreven.
In hoger beroep heeft appellant grieven aangevoerd met betrekking tot de CAO-toeslag, de vakantietoeslag over de reiskostenvergoeding en pensionkostentoeslag, de hoogte van de reiskostenvergoeding en de zes extra vakantiedagen.
De Raad overweegt als volgt.
Naar aanleiding van het verzoek van appellant van 30 mei 2001 is het Uwv teruggekomen van het besluit van 10 december 1999.
Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 14 juli 2005 (LJN: AU0008) is het terugkomen van besluiten die in rechte onaantastbaar zijn geworden een bevoegdheid en kan de wijze waarop van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt door de rechter slechts terughoudend worden beoordeeld. Een toetsing ten volle zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. Daarnaast brengt het feit dat wordt verzocht terug te komen van een in rechte onaantastbaar geworden besluit met zich dat het aan appellant is aan te geven waarom de eerdere besluiten niet juist zouden zijn en van zijn stellingen -uiterlijk in de bezwaarfase- het nodige bewijs te leveren. Op na het besluit op bezwaar aangevoerde nieuwe stellingen kan geen acht worden geslagen, hiermee heeft het Uwv bij het nemen van het besluit op bezwaar immers geen rekening kunnen houden.
Rekening houdend met voorgaande uitgangspunten stelt de Raad vast dat hetgeen appellant heeft aangevoerd met betrekking tot de vakantietoeslag over de reiskosten-vergoeding en over de pensionkostentoeslag door de Raad niet in zijn overwegingen kan worden meegenomen.
Hetgeen de rechtbank heeft overwogen met betrekking tot de zes extra reisdagen wordt door de Raad ten volle onderschreven. Het door een werknemer verdiende vaste maandloon ondergaat geen wijziging door het feit dat hij zes dagen per jaar minder hoeft te werken dan sommige collega’s. Het uit de dienstbetrekking genoten financiële voordeel wordt daardoor niet groter.
Ten aanzien van de CAO-toeslag overweegt de Raad dat appellant niet heeft aangetoond dat hij in de referteperiode een dergelijke toeslag heeft ontvangen.
Met betrekking tot de reiskostenvergoeding stelt de Raad allereerst vast dat appellant geen bewijs heeft geleverd dat hij die vergoeding ten tijde hier van belang daadwerkelijk ontvangen heeft. Desondanks gaat het Uwv ervan uit dat minimaal f 1008,-- aan reiskostenvergoeding werd ontvangen. Van een dergelijk standpunt kan zeker niet worden gezegd dat het Uwv daartoe in redelijkheid niet kon komen.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moeten worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C.M.T. Kruls als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2006.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) C.M.T. Kruls.
PR/170806