ECLI:NL:CRVB:2006:AY7822

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/1855 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herberekening van het WAO-dagloon en de invloed van extra reisdagen en toeslagen

In deze zaak gaat het om de herberekening van het WAO-dagloon van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht. Appellant, die laatstelijk werkzaam was bij Volvo Car B.V., had in 1988 een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, waarbij zijn dagloon was vastgesteld op f 148,25. In 2001 verzocht appellant om een verhoging van het dagloon, omdat hij meende dat er ten onrechte geen rekening was gehouden met verschillende toeslagen en extra reisdagen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht geen rekening heeft gehouden met de extra reisdagen en de CAO-toeslag, omdat appellant niet had aangetoond dat hij deze toeslagen had ontvangen in de referteperiode. De Raad benadrukte dat het aan appellant was om bewijs te leveren voor zijn stellingen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de extra reisdagen en oordeelde dat het vaste maandloon van appellant niet wijzigt door het feit dat hij minder dagen hoeft te werken dan zijn collega's.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van griffier C.M.T. Kruls, op 24 augustus 2006. De uitspraak is openbaar gedaan en de Raad heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bevestigd, waarmee het hoger beroep van appellant niet slaagde.

Uitspraak

03/1855 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 5 maart 2003, kenmerk 02/849 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 24 augustus 2006.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2006. Namens appellant is verschenen mr. Brauer, voornoemd, en gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door F.P.L. Smeets, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
Appellant werkte laatstelijk bij Volvo Car B.V. te Born. Bij besluit van 7 juli 1988 heeft het Uwv met ingang van 14 juni 1988 aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, waarbij het WAO-dagloon is vastgesteld op f 148,25. In dit besluit heeft appellant berust.
Bij brief van 21 mei 2001 is namens appellant verzocht om het dagloon alsnog te verhogen, waarbij is aangevoerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de pensionkostentoeslag, de reiskostenvergoeding voor een jaarlijkse vakantiereis naar het land van herkomst, zes extra reisdagen en extra verlofdagen.
Bij besluit van 22 april 2002 heeft het Uwv het WAO-dagloon van appellant per
14 juni 1988 verhoogd tot € 69,05. Hierbij is rekening gehouden met een reiskostenvergoeding ad € 457,41 per jaar. In bezwaar tegen dit besluit heeft appellant onder meer aangevoerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met extra reisdagen, extra vakantiedagen, toeslagen als TIN-toeslag, CAO-toeslag, vuilwerktoeslag en overuren. Ook moet volgens appellant vakantietoeslag over de reiskostenvergoeding buitenland worden bijgeteld. Bij het bestreden besluit van 8 juni 2002 is het bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd.
De Raad overweegt als volgt.
Naar aanleiding van het verzoek van appellant van 21 mei 2001 is het Uwv teruggekomen van het besluit van 7 juli 1988.
Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 14 juli 2005 (LJN: AU0008) is het terugkomen van besluiten die in rechte onaantastbaar zijn geworden een bevoegdheid en kan de wijze waarop van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt door de rechter slechts terughoudend worden beoordeeld. Een toetsing ten volle zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. Daarnaast brengt het feit dat wordt verzocht terug te komen van een in rechte onaantastbaar geworden besluit met zich dat het aan appellant is aan te geven waarom de eerdere besluiten niet juist zouden zijn en van zijn stellingen -uiterlijk in de bezwaarfase- het nodige bewijs te leveren.
Hetgeen de rechtbank heeft overwogen met betrekking tot de zes extra reisdagen wordt door de Raad ten volle onderschreven. Het door een werknemer verdiende vaste maandloon ondergaat geen wijziging door het feit dat hij zes dagen per jaar minder hoeft te werken dan sommige collega’s. Het uit de dienstbetrekking genoten financiële voordeel wordt daardoor niet groter.
Ten aanzien van de CAO-toeslag overweegt de Raad dat appellant niet heeft aangetoond dat hij in de referteperiode een dergelijke toeslag heeft ontvangen.
Ook met betrekking tot hetgeen is aangevoerd omtrent de vakantietoeslag over de reiskostenvergoeding buitenland stelt de Raad vast dat appellant niet heeft aangetoond dat zijn voormalige werkgever gehouden was vakantietoeslag over die vergoeding te betalen.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moeten worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C.M.T. Kruls als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2006.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) C.M.T. Kruls.
PR/170806