ECLI:NL:CRVB:2006:AY7820

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/1321 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herberekening van het dagloon en vakantietoeslag in het kader van de WAO

In deze zaak gaat het om de herberekening van het dagloon van appellant, die een uitkering ontvangt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat bij de berekening van zijn dagloon ten onrechte geen rekening is gehouden met de vakantietoeslag over de reiskostenvergoeding voor buitenlandse reizen en dat de CAO-toeslag die hij zou hebben ontvangen niet is meegenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard.

De Raad heeft vastgesteld dat de argumenten van appellant met betrekking tot de vakantietoeslag en de CAO-toeslag niet in de overwegingen kunnen worden meegenomen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de zes extra reisdagen, waarbij wordt opgemerkt dat het vaste maandloon van een werknemer niet verandert door het feit dat hij minder dagen hoeft te werken dan zijn collega's. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is gedaan door G. van der Wiel, met C.M.T. Kruls als griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken op 24 augustus 2006. De Raad heeft geen termen gezien voor een proceskostenveroordeling. De zaak betreft een belangrijk aspect van het bestuursrecht en socialezekerheidsrecht, waarbij de juiste berekening van uitkeringen en de toepassing van relevante toeslagen centraal staan.

Uitspraak

03/1321 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 28 januari 2003, 01/978 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 24 augustus 2006.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2006. Namens appellant is verschenen mr. Brauer, voornoemd, en gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door F.P.L. Smeets, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
Appellant werkte laatstelijk bij Volvo Car B.V. te Born. Bij besluit van 25 juni 1991 heeft het Uwv met ingang van 19 september 1990 aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, waarbij het
WAO-dagloon is vastgesteld op f 152,72. In dit besluit heeft appellant berust.
Bij brief van 29 december 2000 is namens appellant verzocht om het dagloon alsnog te verhogen, waarbij is aangevoerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de pensionkostentoeslag, de reiskostenvergoeding voor een jaarlijkse vakantiereis naar het land van herkomst en zes extra reisdagen.
Bij besluit van 24 april 2001 heeft het Uwv het WAO-dagloon van appellant per
19 september 1990 verhoogd tot f 156,60. Hierbij is rekening gehouden met een reiskostenvergoeding ad f 1008,-- per jaar. In bezwaar heeft appellant onder meer aangevoerd dat met een te laag bedrag aan reiskostenvergoeding buitenland is rekening gehouden. Bij het bestreden besluit van 23 juli 2001 is het bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant onder meer aangevoerd dat vakantietoeslag moet worden bijgeteld over de reiskostenvergoeding buitenland en dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de CAO-toeslag die appellant zou hebben ontvangen.
De Raad overweegt als volgt.
Naar aanleiding van het verzoek van appellant van 29 december 2000 is het Uwv teruggekomen van het besluit van 25 juni 1991.
Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 14 juli 2005 (LJN: AU0008) is het terugkomen van besluiten die in rechte onaantastbaar zijn geworden een bevoegdheid en kan de wijze waarop van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt door de rechter slechts terughoudend worden beoordeeld. Een toetsing ten volle zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. Daarnaast brengt het feit dat wordt verzocht terug te komen van een in rechte onaantastbaar geworden besluit met zich dat het aan appellant is aan te geven waarom de eerdere besluiten niet juist zouden zijn en van zijn stellingen -uiterlijk in de bezwaarfase- het nodige bewijs te leveren. Op na het besluit op bezwaar aangevoerde nieuwe stellingen kan geen acht worden geslagen, hiermee heeft het Uwv bij het nemen van het besluit op bezwaar immers geen rekening kunnen houden.
Rekening houdend met voorgaande uitgangspunten stelt de Raad vast dat hetgeen appellant heeft aangevoerd met betrekking tot de vakantietoeslag over de reiskostenvergoeding en de CAO-toeslag door de Raad niet in zijn overwegingen kan worden meegenomen.
Hetgeen de rechtbank heeft overwogen met betrekking tot de zes extra reisdagen wordt door de Raad ten volle onderschreven. Het door een werknemer verdiende vaste maandloon ondergaat geen wijziging door het feit dat hij zes dagen per jaar minder hoeft te werken dan sommige collega’s. Het uit de dienstbetrekking genoten financiële voordeel wordt daardoor niet groter.
Met betrekking tot de reiskostenvergoeding verwijst de Raad naar zijn uitspraak van
14 juli 2005 (LJN: AU0013). Ingevolge artikel 14 van de arbeidsovereenkomst van appellant bestond recht op vergoeding van de reiskosten in verband met de jaarlijkse vakantie in Tunesië. Het enkele feit dat in het refertejaar de betaling van deze vergoeding toevalligerwijs tweemaal heeft plaatsgevonden doet er niet aan af dat tot het voor appellant rechtens geldende loon slechts de aanspraak op een jaarlijkse vergoeding bestond. Het aan de Dagloonregels ten grondslag liggende dervingsbeginsel verzet zich er ook tegen om de dubbele betaling in aanmerking te nemen.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moeten worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C.M.T. Kruls als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2006.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) C.M.T. Kruls.
PR/170806