ECLI:NL:CRVB:2006:AY7819

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/1320 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herberekening van het dagloon en reiskostenvergoeding in het kader van de WAO

In deze zaak gaat het om de herberekening van het dagloon van appellant, die een uitkering ontvangt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellant heeft in 2001 verzocht om een verhoging van zijn dagloon, omdat hij van mening was dat er ten onrechte geen rekening was gehouden met verschillende toeslagen, waaronder de pensionkostentoeslag, reiskostenvergoeding voor een jaarlijkse vakantiereis naar zijn land van herkomst, en zes extra reisdagen. De rechtbank Maastricht heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging bij de Centrale Raad van Beroep.

De Centrale Raad heeft in zijn uitspraak van 24 augustus 2006 overwogen dat het Uwv teruggekomen is van een eerder besluit dat in rechte onaantastbaar was geworden. De Raad benadrukt dat het aan appellant is om aan te tonen waarom eerdere besluiten niet juist zijn en dat nieuwe stellingen na het besluit op bezwaar niet in overweging kunnen worden genomen. De Raad heeft vastgesteld dat de argumenten van appellant met betrekking tot de CAO-toeslag en andere toeslagen niet meegenomen kunnen worden in de beoordeling.

Wat betreft de zes extra reisdagen oordeelt de Raad dat het vaste maandloon van appellant niet wijzigt door het feit dat hij minder dagen hoeft te werken dan sommige collega’s. De Raad concludeert dat het Uwv in redelijkheid kon aannemen dat appellant minimaal f 1008,-- aan reiskostenvergoeding ontving, ondanks het ontbreken van bewijs van daadwerkelijke ontvangst. Uiteindelijk bevestigt de Raad de aangevallen uitspraak en wijst de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

03/1320 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 28 januari 2003, kenmerk 02/232 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 24 augustus 2006.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2006. Namens appellant is verschenen mr. Brauer, voornoemd, en gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door F.P.L. Smeets, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
Appellant werkte laatstelijk bij Volvo Car B.V. te Born. Bij besluit van 20 oktober 1989 heeft het Uwv met ingang van 14 oktober 1989 aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, waarbij het
WAO-dagloon is vastgesteld op f 151,10. In dit besluit heeft appellant berust.
Bij brief van 1 oktober 2001 is namens appellant verzocht om het dagloon alsnog te verhogen, waarbij is aangevoerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de pensionkostentoeslag, de reiskostenvergoeding voor een jaarlijkse vakantiereis naar het land van herkomst en zes extra reisdagen.
Bij besluit van 23 oktober 2001 heeft het Uwv het WAO-dagloon van appellant per
14 oktober 1989 verhoogd tot f 157,18. Hierbij is rekening gehouden met een reiskostenvergoeding ad f 1008,-- per jaar en een pensionkostentoeslag van f 46,16 per vier weken. In bezwaar tegen dit besluit heeft appellant onder meer aangevoerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met extra reisdagen en extra vakantiedagen en dat met een te laag bedrag aan reiskostenvergoeding buitenland is rekening gehouden. Bij het bestreden besluit van 6 februari 2002 is het bezwaar ongegrond verklaard.
In beroep heeft appellant herhaald wat hij in bezwaar heeft aangevoerd en daarnaast betoogd dat ten onrechte ook geen rekening is gehouden met toeslagen, zoals de overwerktoeslag, CAO-toeslag, vuilwerktoeslag en tintoeslag en dat vakantietoeslag moet worden bijgeteld over de reiskostenvergoeding buitenland en pensionkostenvergoeding. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd.
De Raad overweegt als volgt.
Naar aanleiding van het verzoek van appellant van 1 oktober 2001 is het Uwv teruggekomen van het besluit van 20 oktober 1989.
Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 14 juli 2005 (LJN: AU0008) is het terugkomen van besluiten die in rechte onaantastbaar zijn geworden een bevoegdheid en kan de wijze waarop van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt door de rechter slechts terughoudend worden beoordeeld. Een toetsing ten volle zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. Daarnaast brengt het feit dat wordt verzocht terug te komen van een in rechte onaantastbaar geworden besluit met zich dat het aan appellant is aan te geven waarom de eerdere besluiten niet juist zouden zijn en van zijn stellingen -uiterlijk in de bezwaarfase- het nodige bewijs te leveren. Op na het besluit op bezwaar aangevoerde nieuwe stellingen kan geen acht worden geslagen, hiermee heeft het Uwv bij het nemen van het besluit op bezwaar immers geen rekening kunnen houden.
Rekening houdend met voorgaande uitgangspunten stelt de Raad vast dat hetgeen appellant heeft aangevoerd met betrekking tot de CAO-toeslag en andere toeslagen en de vakantietoeslag over de reiskostenvergoeding en de pensionkostentoeslag door de Raad niet in zijn overwegingen kan worden meegenomen.
Hetgeen de rechtbank heeft overwogen met betrekking tot de zes extra reisdagen wordt door de Raad ten volle onderschreven. Het door een werknemer verdiende vaste maandloon ondergaat geen wijziging door het feit dat hij zes dagen per jaar minder hoeft te werken dan sommige collega’s. Het uit de dienstbetrekking genoten financiële voordeel wordt daardoor niet groter.
Met betrekking tot de reiskostenvergoeding stelt de Raad allereerst vast dat appellant geen bewijs heeft geleverd dat hij die vergoeding ten tijde hier van belang daadwerkelijk ontvangen heeft. Desondanks gaat het Uwv ervan uit dat minimaal f 1008,-- aan reiskostenvergoeding werd ontvangen. Van een dergelijk standpunt kan zeker niet worden gezegd dat het Uwv daartoe in redelijkheid niet kon komen.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moeten worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C.M.T. Kruls als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2006.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) C.M.T. Kruls.
PR/170806