ECLI:NL:CRVB:2006:AY7734
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - meervoudig
- C.G. Kasdorp
- A. Beuker-Tilstra
- G.L.M.J. Stevens
- Rechtspraak.nl
Weigering van de Raadskamer WUV om appellant met vervolgde gelijk te stellen op basis van medisch oordeel
In deze zaak heeft appellant beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, waarin zijn aanvraag om met toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (WUV) met vervolgde gelijk te worden gesteld, werd afgewezen. Appellant, geboren in 1926 in het voormalige Nederlands-Indië, had in april 2004 een aanvraag ingediend, waarbij hij stelde dat zijn vader tijdens de oorlogsjaren in Japanse gevangenschap was overleden. De verweerster heeft de aanvraag afgewezen op basis van het medisch oordeel dat er geen ziekten of gebreken waren die redelijkerwijs in verband konden worden gebracht met het overlijden van zijn vader.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 24 augustus 2006 behandeld. Tijdens de zitting is appellant vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. H.J.M.G.M. van der Meijden, terwijl verweerster werd vertegenwoordigd door mr. C. Vooijs. De Raad heeft overwogen dat de verweerster, ondanks het erkennen van de omstandigheden rondom het overlijden van de vader van appellant, terecht heeft geoordeeld dat er geen medische gronden waren om appellant met vervolgde gelijk te stellen. De Raad heeft de adviezen van twee geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad als voldoende onderbouwd beschouwd.
De Raad heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit deugdelijk was voorbereid en gemotiveerd. Er was geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische adviezen die aan de beslissing ten grondslag lagen. De Raad heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, en er waren geen termen aanwezig voor een vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met C.G. Kasdorp als voorzitter en A. Beuker-Tilstra en G.L.M.J. Stevens als leden, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier R.B.E. van Nimwegen.