ECLI:NL:CRVB:2006:AY7662
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verhoging WAO-dagloon met terugwerkende kracht en de gevolgen van toeslagen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin het beroep ongegrond werd verklaard. Appellant, vertegenwoordigd door mr. P.H.A. Brauer, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de verhoging van zijn WAO-dagloon. De zaak betreft de vraag of het Uwv ten onrechte geen rekening heeft gehouden met verschillende toeslagen, waaronder de SAO-toeslag, TIN-toeslag en vuilwerktoeslag. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verhoging van het CAO-loon met 1% per 1 januari 1989 niet correct was verwerkt door de werkgever van appellant.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen aangegeven dat het aan appellant is om bewijs te leveren voor zijn stellingen over de onjuistheid van de eerdere besluiten. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd dat hij recht had op de door hem genoemde toeslagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de extra reisdagen en concludeert dat het vaste maandloon van appellant niet wijzigt door het feit dat hij minder dagen hoeft te werken dan sommige collega’s. De Raad bevestigt dat appellant niet is geslaagd in zijn bewijsvoering en dat het hoger beroep niet slaagt.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door G. van der Wiel en in tegenwoordigheid van griffier C.M.T. Kruls op 24 augustus 2006.