ECLI:NL:CRVB:2006:AY7662

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-871 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhoging WAO-dagloon met terugwerkende kracht en de gevolgen van toeslagen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin het beroep ongegrond werd verklaard. Appellant, vertegenwoordigd door mr. P.H.A. Brauer, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de verhoging van zijn WAO-dagloon. De zaak betreft de vraag of het Uwv ten onrechte geen rekening heeft gehouden met verschillende toeslagen, waaronder de SAO-toeslag, TIN-toeslag en vuilwerktoeslag. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verhoging van het CAO-loon met 1% per 1 januari 1989 niet correct was verwerkt door de werkgever van appellant.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen aangegeven dat het aan appellant is om bewijs te leveren voor zijn stellingen over de onjuistheid van de eerdere besluiten. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd dat hij recht had op de door hem genoemde toeslagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de extra reisdagen en concludeert dat het vaste maandloon van appellant niet wijzigt door het feit dat hij minder dagen hoeft te werken dan sommige collega’s. De Raad bevestigt dat appellant niet is geslaagd in zijn bewijsvoering en dat het hoger beroep niet slaagt.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door G. van der Wiel en in tegenwoordigheid van griffier C.M.T. Kruls op 24 augustus 2006.

Uitspraak

04/871 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 5 januari 2004, kenmerk 03/584 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 24 augustus 2006.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2006. Namens appellant is verschenen mr. Brauer, voornoemd, en gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door F.P.L. Smeets, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
Appellant werkte laatstelijk bij Volvo Car B.V. te Born. Bij besluit van 1 december 1989 heeft het Uwv met ingang van 15 november 1989 aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, waarbij het
WAO-dagloon is vastgesteld op f 151,09. In dit besluit heeft appellant berust.
Bij besluit van 9 december 2002 heeft het Uwv, naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van appellant, het WAO-dagloon van appellant met terugwerkende kracht verhoogd tot € 70,33. Hierbij is rekening gehouden met een reiskostenvergoeding ad € 457,41 per jaar. In bezwaar tegen dit besluit heeft appellant onder meer aangevoerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met pensionkostentoeslag, zes extra reisdagen, extra vakantiedagen, CAO-toeslag, TIN-toeslag, overwerktoeslag en dat over de bijgetelde vergoeding vakantietoeslag moet worden berekend. Bij het bestreden besluit van 3 april 2003 is het bezwaar gegrond verklaard en is het WAO-dagloon alsnog verhoogd tot € 71,37. Hierbij is rekening gehouden met een pensionkostentoeslag van
€ 20,95 per vier weken, terwijl de overige grieven van appellant zijn verworpen.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt ten aanzien van de zes extra reisdagen en CAO-toeslag herhaald. Ook bestrijdt appellant de overweging van de rechtbank dat in de SAO-toeslag de TIN-toeslag en vuilwerktoeslag zijn inbegrepen. Daarnaast heeft appellant nog aangevoerd dat de verhoging van het CAO-loon met 1% per 1 januari 1989 niet juist is verwerkt door zijn werkgever.
De Raad overweegt als volgt.
Naar aanleiding van een verzoek van appellant is het Uwv teruggekomen van het besluit van 1 december 1989.
Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 14 juli 2005 (LJN: AU0008) is het terugkomen van besluiten die in rechte onaantastbaar zijn geworden een bevoegdheid en kan de wijze waarop van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt door de rechter slechts terughoudend worden beoordeeld. Een toetsing ten volle zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. Daarnaast brengt het feit dat wordt verzocht terug te komen van een in rechte onaantastbaar geworden besluit met zich dat het aan appellant is aan te geven waarom de eerdere besluiten niet juist zouden zijn en van zijn stellingen -uiterlijk in de bezwaarfase- het nodige bewijs te leveren.
Rekening houdend met voornoemde uitgangspunten moet worden geconcludeerd dat hetgeen appellant heeft aangevoerd met betrekking tot de verhoging van het CAO-loon per 1 januari 1989 door de Raad niet bij zijn beoordeling kan worden betrokken. Ten overvloede overweegt de Raad daarbij nog dat appellant onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de stelling dat zijn werkgever minder dan het hem rechtens toekomende loon betaalde.
Hetgeen de rechtbank heeft overwogen met betrekking tot de zes extra reisdagen wordt door de Raad ten volle onderschreven. Het door een werknemer verdiende vaste maandloon ondergaat geen wijziging door het feit dat hij zes dagen per jaar minder hoeft te werken dan sommige collega’s. Het uit de dienstbetrekking genoten financiële voordeel wordt daardoor niet groter.
Nu appellant heeft berust in de oorspronkelijke dagloonvaststelling ligt het op zijn weg gegevens aan te dragen waaruit volgt dat de eerdere dagloonvaststelling onjuist is. Hierin is appellant niet geslaagd. Door appellant zijn geen gegevens aangedragen waaruit blijkt dat hij in de referteperiode een CAO-toeslag heeft ontvangen. Ook heeft appellant geen gegevens aangedragen waaruit blijkt dat hij in de referteperiode een TIN-toeslag of vuil-werktoeslag ontving.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C.M.T. Kruls als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2006.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) C.M.T. Kruls.
JK/1786