ECLI:NL:CRVB:2006:AY7647

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-872 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhoging WAO-dagloon met terugwerkende kracht en reiskostenvergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. Appellant, die een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangt, verzocht om verhoging van zijn WAO-dagloon. Hij stelde dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ten onrechte geen rekening had gehouden met een reiskostenvergoeding voor een jaarlijkse vakantiereis naar zijn land van herkomst, zes extra reisdagen en extra vakantieverlof. Het Uwv had eerder het WAO-dagloon met terugwerkende kracht verhoogd, maar appellant was van mening dat er meer vergoedingen in aanmerking genomen moesten worden.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 24 augustus 2006 behandeld. De Raad overwoog dat het Uwv teruggekomen was van een eerder besluit en dat het aan appellant was om aan te tonen dat de eerdere dagloonvaststelling onjuist was. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de extra reisdagen en stelde dat het vaste maandloon van een werknemer niet verandert door het feit dat hij minder dagen werkt dan zijn collega's. Appellant had geen bewijs geleverd voor zijn stellingen over de TIN-toeslag en vuilwerktoeslag.

Uiteindelijk oordeelde de Raad dat het hoger beroep van appellant slaagde, waardoor de aangevallen uitspraak werd vernietigd. Het bestreden besluit van het Uwv werd eveneens vernietigd, en het Uwv werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die op € 1288,-- werden begroot. De uitspraak werd gedaan door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van griffier C.M.T. Kruls.

Uitspraak

04/872 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 5 januari 2004, kenmerk 03/426 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 24 augustus 2006.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2006. Namens appellant is verschenen mr. Brauer, voornoemd, en gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door F.P.L. Smeets, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
Appellant werkte laatstelijk bij Volvo Car B.V. te Born. Bij besluit van 2 november 1984 heeft het Uwv met ingang van 20 juli 1984 aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, waarbij het WAO-dagloon is vastgesteld op f 134,30. In dit besluit heeft appellant berust.
Bij brief van 25 mei 2001 is namens appellant verzocht om het dagloon alsnog te verhogen, waarbij is aangevoerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de reiskostenvergoeding voor een jaarlijkse vakantiereis naar het land van herkomst, zes extra reisdagen en extra vakantieverlof.
Bij besluit van 19 december 2002 heeft het Uwv het WAO-dagloon van appellant met terugwerkende kracht verhoogd tot € 66,56. Hierbij is rekening gehouden met een reiskostenvergoeding ad € 457,41 per jaar. In bezwaar tegen dit besluit heeft appellant onder meer aangevoerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met zes extra reisdagen, extra vakantiedagen, CAO-toeslag, TIN-toeslag, overwerktoeslag en dat over de bijgetelde vergoeding vakantietoeslag moet worden berekend. Bij het bestreden besluit van 25 maart 2003 is het bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt ten aanzien van de zes extra reisdagen en CAO-toeslag herhaald. Ook bestrijdt appellant de overweging van de rechtbank dat in de SAO-toeslag de TIN-toeslag en vuilwerktoeslag zijn inbegrepen.
De Raad overweegt als volgt.
Naar aanleiding van het verzoek van appellant van 25 mei 2001 is het Uwv teruggekomen van het besluit van 2 november 1984.
Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 14 juli 2005 (LJN: AU0008) is het terugkomen van besluiten die in rechte onaantastbaar zijn geworden een bevoegdheid en kan de wijze waarop van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt door de rechter slechts terughoudend worden beoordeeld. Een toetsing ten volle zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. Daarnaast brengt het feit dat wordt verzocht terug te komen van een in rechte onaantastbaar geworden besluit met zich dat het aan appellant is aan te geven waarom de eerdere besluiten niet juist zouden zijn en van zijn stellingen -uiterlijk in de bezwaarfase- het nodige bewijs te leveren.
Hetgeen de rechtbank heeft overwogen met betrekking tot de zes extra reisdagen wordt door de Raad ten volle onderschreven. Het door een werknemer verdiende vaste maandloon ondergaat geen wijziging door het feit dat hij zes dagen per jaar minder hoeft te werken dan sommige collega’s. Het uit de dienstbetrekking genoten financiële voordeel wordt daardoor niet groter.
Nu appellant heeft berust in de oorspronkelijke dagloonvaststelling ligt het op zijn weg gegevens aan te dragen waaruit volgt dat de eerdere dagloonvaststelling onjuist is. Appellant heeft geen gegevens aangedragen waaruit blijkt dat hij in de referteperiode een TIN-toeslag of vuilwerktoeslag ontving.
Appellant heeft in bezwaar een salarisspecificatie van periode 13 van 1983 overgelegd, waarin staat vermeld dat in die periode een CAO-toeslag van f 75,53 is betaald. Gelet op hetgeen de Raad heeft overwogen in de uitspraak van 9 maart 2006 (LJN AV5867), dient met dit bedrag alsnog rekening te worden gehouden bij de herziening van het
WAO-dagloon.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Het bestreden besluit van 25 maart 2003 dient, onder gegrondverklaring van het beroep, eveneens te worden vernietigd.
De Raad acht termen aanwezig het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in bezwaar, beroep en hoger beroep. Deze kosten zijn begroot op in totaal € 1288,-- wegens verleende rechtsbijstand in bezwaar, beroep en hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat het Uwv met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit neemt op het bezwaar van appellant;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1288,-- en te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellant betaalde griffierecht ad € 108,-- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C.M.T. Kruls als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2006.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) C.M.T. Kruls.
JK/1786