ECLI:NL:CRVB:2006:AY7632
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verhoging WAO-dagloon met terugwerkende kracht
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 5 januari 2004, waarin het beroep ongegrond werd verklaard. Appellant, die een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangt, verzocht het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn WAO-dagloon te verhogen. Dit verzoek was gebaseerd op de stelling dat er ten onrechte geen rekening was gehouden met reiskostenvergoeding voor een jaarlijkse vakantiereis, extra reisdagen en extra vakantieverlof. De rechtbank oordeelde dat het verzoek ongegrond was, waarop appellant in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 13 juli 2006 werd appellant vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. P.H.A. Brauer, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door F.P.L. Smeets. De Centrale Raad van Beroep overwoog dat het Uwv terecht was teruggekomen op het eerdere besluit van 3 december 1990, waarin het WAO-dagloon was vastgesteld. De Raad benadrukte dat het aan appellant was om aan te tonen dat de eerdere dagloonvaststelling onjuist was. Appellant kon echter geen bewijs leveren voor zijn stellingen over de CAO-toeslag, TIN-toeslag of vuilwerktoeslag.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van griffier C.M.T. Kruls, op 24 augustus 2006.