ECLI:NL:CRVB:2006:AY7615
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van het dagloon met terugwerkende kracht in het kader van de WAO
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 6 juli 2004, waarbij het beroep ongegrond werd verklaard. Appellant, die laatstelijk werkzaam was bij Volvo Car B.V. te Born, had een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, waarbij zijn dagloon was vastgesteld op f 148,25. Appellant verzocht in 2001 om een verhoging van het dagloon, omdat hij meende dat er ten onrechte geen rekening was gehouden met reiskostenvergoeding, extra reisdagen en vakantieverlof. Het Uwv verhoogde het dagloon in 2003 met terugwerkende kracht tot € 70,58, maar appellant was het niet eens met deze beslissing en ging in bezwaar.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging. Hij herhaalde zijn standpunten over de extra reisdagen en CAO-toeslag. De Centrale Raad van Beroep overwoog dat het Uwv teruggekomen was van een eerder besluit, maar dat appellant niet had aangetoond dat de eerdere dagloonvaststelling onjuist was. De Raad bevestigde dat het vaste maandloon van appellant niet wijzigt door het feit dat hij minder dagen werkt dan sommige collega’s, en dat appellant geen bewijs had geleverd voor zijn stellingen over CAO-toeslag en andere vergoedingen.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er waren geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van griffier C.M.T. Kruls, op 24 augustus 2006.