ECLI:NL:CRVB:2006:AY6691

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/1573 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.J.H. Doornewaard
  • A.C.W. Ris-van Huussen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WAO-uitkering en de juistheid van het medisch oordeel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin het bezwaar van appellant tegen de beëindiging van zijn WAO-uitkering ongegrond werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 18 augustus 2006 uitspraak gedaan. Appellant, vertegenwoordigd door mr. B. van Dijk, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv, dat de WAO-uitkering per 1 november 2001 is beëindigd op basis van een vastgestelde arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%. De Raad heeft het onderzoek ter zitting op 7 juli 2006 gehouden, waarbij appellant in persoon aanwezig was en het Uwv werd vertegenwoordigd door W.R. Bos.

De Raad heeft overwogen dat de medische oordelen van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts, ondersteund door rapporten van externe specialisten, voldoende grondslag bieden voor de conclusie dat appellant niet meer dan 15% arbeidsongeschikt is. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat de door appellant ingebrachte medische grieven niet konden leiden tot vernietiging van het besluit van het Uwv. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat er geen termen zijn voor een proceskostenveroordeling.

De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de rapporten van de ingeschakelde specialisten zorgvuldig zijn beoordeeld en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij ten onrechte als minder dan 15% arbeidsongeschikt is geacht en heeft verzocht om een onafhankelijk medisch onderzoek. De Raad heeft deze verzoeken afgewezen en bevestigd dat de eerdere oordelen van de rechtbank en het Uwv juist zijn.

Uitspraak

04/1573 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 9 maart 2004, 02/975 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 augustus 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. van Dijk, thans advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2006. Appellant is in persoon verschenen. Voor het Uwv is verschenen W.R. Bos.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 21 oktober 2002 heeft het Uwv ongegrond verklaard appellants bezwaar tegen het besluit van 31 augustus 2001 waarbij per 1 november 2001 de aan appellant toegekende, laatstelijk naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer vastgestelde WAO-uitkering is beëindigd onder overweging dat de mate van appellants arbeidsongeschiktheid minder dan 15% is gaan bedragen.
Bij de aangevallen uitspraak is appellants beroep tegen het besluit van 21 oktober 2002 ongegrond verklaard onder overweging dat de door appellant wat de medische en de arbeidskundige kant van de zaak betreft aangevoerde grieven niet kunnen leiden tot vernietiging van dat besluit.
Wat het medische gedeelte van de schatting betreft (waarop appellants grieven met name waren toegespitst) heeft de rechtbank overwogen dat de rapporten van zowel de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts, bezien vooral tegen de achtergrond van de onderzoeksbevindingen van de door de bezwaarverzekeringsarts ingeschakelde orthopaedisch chirurg dr. R. Deutman (met rapport van 24 januari 2002) en zenuwarts C.F.J. Kemperman (met rapport van 15 februari 2002) die beiden tevens gegevens hebben ingewonnen bij de zogeheten behandelende sector, kunnen dienen als grondslag voor de verdere beoordeling van de mate van appellants arbeidsongeschiktheid.
Bij het door appellant in beroep overgelegde rapport van de door hem als externe medisch adviseur ingeschakelde arts D.J. Schakel van 26 november 2003 heeft de rechtbank aangetekend dat het door Schakel niet (nader) gemotiveerd plaatsen van vraagtekens bij de conclusie van Kemperman (die gemotiveerd heeft aangegeven waarom er van een psychische stoornis geen sprake is) dat er geen sprake is van een psychiatrisch gebrek onvoldoende is.
Aangezien de aan appellant voorgehouden functies niet buiten de grenzen van het vastgestelde en gehandhaafde belastbaarheidspatroon vallen (waarbij de rechtbank heeft aangetekend dat, gelet op het niet objectiveerbaar zijn van appellants klachten, op goede gronden de door Kemperman genoemde beperkingen niet aan de beperkingenlijst zijn toegevoegd), heeft de rechtbank ook wat de arbeidskundige kant van de zaak betreft geen aanleiding tot vernietiging van het besluit van 21 oktober 2002 gezien.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij wat de medische kant van de zaak betreft primair ten onrechte niet, althans minder dan 15% arbeidsongeschikt is geacht, subsidiair dat met name gelet op het rapport van Schakel een onderzoek door een onafhankelijke medische deskundige zo niet in de beroepsfase had dienen plaats te vinden dan toch in de hoger beroepsfase alsnog dient plaats te vinden en meer subsidiair dat de aangevallen uitspraak onzorgvuldig is tot stand gekomen, aangezien diverse medische stukken niet in het procesdossier zijn aangetroffen.
Het Uwv heeft wat zijn verweer betreft verwezen naar de rapportage van de bezwaar-verzekeringsarts van 5 mei 2004.
De Raad overweegt als volgt.
Evenals in beroep ligt thans in hoger beroep ter beantwoording voor de vraag of het besluit van 21 oktober 2002 terecht en op goede gronden is genomen.
De Raad beantwoordt die vraag evenals de rechtbank bij de aangevallen uitspraak bevestigend, onderschrijft de door de rechtbank gehanteerde overwegingen geheel en maakt deze tot de zijne. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen.
Mede op grond van de rapporten van de door de bezwaarverzekeringsarts in de bezwaarfase ingeschakelde externe medische specialisten is niet staande te houden dat de medische beoordeling niet voldoende zorgvuldig is geweest. Uit het rapport van Kemperman is niet af te leiden dat appellant op meer aspecten dan 28D (conflicterende functie-eisen) is beperkt. Bij het door de medisch adviseur van het Uwv becommen-tariëerde rapport van Schakel tekent de Raad aan dat Schakel van mening is dat appellant drie van de vijf functies (welke niet zijn voorzien van een asterisk ten teken van mogelijke overschrijding van de belastbaarheid) niet kan vervullen, omdat er bij die functies sprake is van monotoon werk in hoog tempo of conflicthantering, grote verantwoordelijkheid en afbreukrisico. Die mening kan niet worden gedeeld, omdat appellant op die punten niet beperkt is geacht en Schakel in zijn rapport niet heeft aangegeven waarom niettemin op die punten een beperking had moeten worden opgenomen.
Ter zitting van de Raad heeft het Uwv erop gewezen dat in het belastbaarheidspatroon beperkingen zijn opgenomen zonder dat aan de eis van objectivering (als samenhangend met of uiting van ziekte of gebrek) werd voldaan.
Ten aanzien van de door appellant overigens in de hoger beroepsfase overgelegde medische stukken heeft naar het oordeel van de Raad de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 5 mei 2004 afdoende gemotiveerd waarom die stukken niet tot een ander oordeel (kunnen) leiden. De Raad heeft ook niet de twijfel die nodig is om alsnog over te gaan tot het inschakelen van een onafhankelijke medische deskundige.
Het ontbreken van een rapport van psychiater prof. Kuilman, door wie appellant in het verleden (datum onbekend) is gezien, is daarvoor onvoldoende. In de brief van Schakel van 26 november 2003 is dienaangaande vermeld dat appellant zelf niet weet of daarvan toen een rapport is gemaakt.
Dat de door het Uwv ingeschakelde externe specialisten - overigens op instigatie vanwege het Uwv - zijn uitgegaan van 31 augustus 2001 als datum in geding in plaats van 1 november 2001 (zoals vermeld in het primaire besluit van 31 augustus 2001), leidt de Raad evenmin tot een ander oordeel, nu uit de gedingstukken niet is af te leiden dat zich in de tussenliggende periode relevante wijzigingen hebben voorgedaan.
Het voorgaande betekent dat appellants hoger beroep faalt, waaruit volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard. De beslissing is, in tegenwoor-digheid van A.C.W. Ris-van Huussen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2006.
(get.) G.J.H. Doornwaard.
(get.) A.C.W. Ris-van Huussen.
MH