ECLI:NL:CRVB:2006:AY6691
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.J.H. Doornewaard
- A.C.W. Ris-van Huussen
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WAO-uitkering en de juistheid van het medisch oordeel
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin het bezwaar van appellant tegen de beëindiging van zijn WAO-uitkering ongegrond werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 18 augustus 2006 uitspraak gedaan. Appellant, vertegenwoordigd door mr. B. van Dijk, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv, dat de WAO-uitkering per 1 november 2001 is beëindigd op basis van een vastgestelde arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%. De Raad heeft het onderzoek ter zitting op 7 juli 2006 gehouden, waarbij appellant in persoon aanwezig was en het Uwv werd vertegenwoordigd door W.R. Bos.
De Raad heeft overwogen dat de medische oordelen van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts, ondersteund door rapporten van externe specialisten, voldoende grondslag bieden voor de conclusie dat appellant niet meer dan 15% arbeidsongeschikt is. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat de door appellant ingebrachte medische grieven niet konden leiden tot vernietiging van het besluit van het Uwv. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat er geen termen zijn voor een proceskostenveroordeling.
De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de rapporten van de ingeschakelde specialisten zorgvuldig zijn beoordeeld en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij ten onrechte als minder dan 15% arbeidsongeschikt is geacht en heeft verzocht om een onafhankelijk medisch onderzoek. De Raad heeft deze verzoeken afgewezen en bevestigd dat de eerdere oordelen van de rechtbank en het Uwv juist zijn.