ECLI:NL:CRVB:2006:AY6690
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.J.H. Doornewaard
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WAO-schatting en de juistheid van het medisch oordeel in hoger beroep
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat de medische en arbeidskundige grondslagen van het bestreden besluit juist waren. Appellant stelde in hoger beroep dat hij meer beperkt was dan het Uwv had aangenomen, vooral op psychisch gebied, en dat de rechtbank ten onrechte geen medisch deskundige had ingeschakeld.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 18 augustus 2006 behandeld. Appellant en het Uwv waren niet verschenen op de zitting. De Raad overwoog dat appellant zijn standpunt niet had onderbouwd met medische stukken die een ander licht op de zaak konden werpen. Het Uwv had aangevoerd dat, ondanks dat enkele functies niet actueel waren, de schatting nog steeds kon worden gedragen door andere functies die wel actueel waren. De Raad concludeerde dat het hoger beroep faalde, omdat er geen nieuwe medische gegevens waren die de eerdere oordelen konden ondermijnen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door G.J.H. Doornewaard, in tegenwoordigheid van A.C.W. Ris - van Huussen als griffier. De zaak betreft een herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant, die eerder een WAO-uitkering had ontvangen, maar waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid was herzien naar een lagere klasse. De Raad concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling van appellant dat zijn psychische beperkingen in de tijd van de herbeoordeling ernstiger waren dan eerder vastgesteld.