ECLI:NL:CRVB:2006:AY6688
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.J.H. Doornewaard
- A.C.W. Ris-van Huussen
- Rechtspraak.nl
Toekenning van WAJONG-uitkering en de vraag naar bijzondere gevallen voor eerdere ingangsdatum
In deze zaak gaat het om de toekenning van een WAJONG-uitkering aan appellant, die hoger beroep heeft ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De rechtbank had in haar uitspraak van 19 december 2003 geoordeeld dat de aanvraag van appellant om een uitkering niet eerder kon ingaan dan een jaar voor de datum van de aanvraag, omdat er geen sprake was van een bijzonder geval. Appellant stelde dat hij niet eerder een aanvraag had ingediend vanwege onbekendheid met de mogelijkheid om een arbeidsongeschiktheidsuitkering aan te vragen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 18 augustus 2006 uitspraak gedaan in deze zaak.
De Raad overweegt dat het wettelijke stelsel, zoals neergelegd in artikel 29 van de WAJONG, bepaalt dat een uitkering niet eerder kan ingaan dan een jaar voor de aanvraagdatum, tenzij er sprake is van een bijzonder geval. Appellant heeft aangevoerd dat zijn onbekendheid met de aanvraagprocedure niet tegen hem mag worden gebruikt. De Raad stelt vast dat onbekendheid met de wet op zichzelf onvoldoende grond oplevert voor het aannemen van een bijzonder geval. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellant niet in verzuim kan worden geacht, omdat hij niet eerder op de hoogte was van de mogelijkheid om een uitkering aan te vragen.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt dat de door appellant gevorderde schadevergoeding niet voor vergoeding in aanmerking komt en dat er geen termen zijn voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard, in tegenwoordigheid van A.C.W. Ris-van Huussen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 18 augustus 2006.