ECLI:NL:CRVB:2006:AY6679
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.J.H. Doornewaard
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WAO-schatting en arbeidsongeschiktheid van appellant
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin zijn beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Het Uwv had appellant per 4 augustus 2002 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 55-65%. Appellant stelde dat hij op de datum in geding niet in staat was tot het verrichten van arbeid, en voerde aan dat hij op alle sociale niveaus disfunctioneerde en in een isolement leefde. Hij verwees naar een verklaring van zijn behandelend arts-psychotherapeut, waarin werd gesteld dat appellant op de datum in geding leed aan een depressieve episode.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit geen relevante gebreken vertoonde. Er waren voldoende functies en arbeidsplaatsen aangeduid die appellant met zijn opleiding en belastbaarheid zou kunnen vervullen. De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet kon slagen, en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak werd gedaan door G.J.H. Doornewaard, in tegenwoordigheid van griffier A.C.W. Ris-van Huussen. De Raad concludeerde dat de gedingstukken geen grondslag boden voor het standpunt van appellant dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onvolledig was. De verzekeringsarts had appellant zelf onderzocht en informatie opgevraagd bij de behandelend arts. De Raad was van oordeel dat de medische component van de zaak geen relevante gebreken vertoonde, en bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank.