ECLI:NL:CRVB:2006:AY6675

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/1844 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.J.H. Doornewaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van medische beperkingen in WAO-schatting

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 25 februari 2004, waarin zijn beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, die sinds 20 maart 2000 als vrachtwagenchauffeur werkte, viel op 16 november 2001 uit met rugklachten. Na een onderzoek door een verzekeringsarts werd aan hem per 15 november 2002 een WAO-uitkering toegekend, met een arbeidsongeschiktheid van 35-45%. Appellant was het niet eens met de inschatting van zijn medische beperkingen en stelde dat deze onjuist waren vastgesteld op basis van de beschikbare medische gegevens.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 18 augustus 2006 uitspraak gedaan in deze zaak. Tijdens de zitting op 7 juli 2006 was appellant niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. R.A. van de Berkt. De Raad overwoog dat het hoger beroep van appellant faalde en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd moest worden. De Raad concludeerde dat er geen redenen waren om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid, en dat appellant niet met objectieve medische stukken had onderbouwd dat zijn situatie anders was dan door het Uwv was vastgesteld.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak en oordeelde dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door G.J.H. Doornewaard, in tegenwoordigheid van griffier A.C.W. Ris - van Huussen, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

04/1844 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 25 februari 2004, 03/1290 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 augustus 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2006. Appellant is niet verschenen, voor het Uwv is verschenen mr. R.A. van de Berkt.
II. OVERWEGINGEN
Appellant was laatstelijk sedert 20 maart 2000 voltijds werkzaam als vrachtwagenchauffeur binnenland toen hij op
16 november 2001 voor dat werk uitviel met geleidelijk aan toegenomen rugklachten.
Na onderzoek door een verzekeringsarts, die medische beperkingen in een belastbaarheidspatroon heeft vastgelegd, en een arbeidsdeskundige, die op basis van de vastgestelde beperkingen aan appellant functies heeft voorgehouden die hij zou moeten kunnen vervullen, is aan appellant bij besluit van 13 januari 2003 per 15 november 2002 een WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45% toegekend.
Bij besluit van 8 mei 2003 is appellants bezwaar tegen dat toekenningsbesluit ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak is appellants beroep tegen het besluit van 8 mei 2003 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - kort samengevat - overwogen dat er gelet op de beschikbare medische gegevens geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid, in aansluiting op de wachttijd van
- nu uit de medische stukken niet is af te leiden dat er sprake is van toegenomen beperkingen - 52 weken, en dat appellant met die aldus vastgestelde beperkingen in staat moet worden geacht tot vervulling van de aan hem voorgehouden functies.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat zijn medische beperkingen per 12 (lees: 15) november 2002 op basis van de beschikbare medische gegevens onjuist zijn ingeschat.
De Raad overweegt als volgt.
Evenals in beroep ligt thans in hoger beroep ter beantwoording voor de vraag of het besluit op bezwaar van 8 mei 2003 terecht en op goede gronden is genomen.
De Raad beantwoordt die vraag evenals de rechtbank bij de aangevallen uitspraak bevestigend. De Raad onderschrijft de door de rechtbank gehanteerde overwegingen geheel en maakt die tot de zijne. Daarbij heeft de Raad met name in aanmerking genomen dat appellant zijn in hoger beroep ingenomen standpunt niet heeft onderbouwd met objectieve medische stukken die een ander licht werpen op de medische kant van de zaak, waartoe appellant het geding in hoger beroep heeft beperkt.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep faalt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.W. Ris - van Huussen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2006.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) A.C.W. Ris – van Huussen.