ECLI:NL:CRVB:2006:AY6620
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G.L.M.J. Stevens
- Rechtspraak.nl
Afwijzing erkenning als burger-oorlogsgetroffene op basis van onvoldoende bewijs van oorlogsgeweld
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 augustus 2006 uitspraak gedaan in het geschil tussen appellant, geboren in 1945 in het voormalige Nederlands-Indië, en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Appellant had in april 2005 een aanvraag ingediend om erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer op basis van gezondheidsklachten die hij toeschrijft aan gebeurtenissen tijdens de Bersiap-periode. De aanvraag werd afgewezen omdat niet voldoende was aangetoond dat appellant daadwerkelijk was getroffen door oorlogsgeweld, zoals vereist door de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945.
De Raad overwoog dat de door appellant aangevoerde omstandigheden, waaronder het moeten vluchten met zijn moeder en het verblijf in een kamp, niet voldoende bewijs opleverden voor de gestelde oorlogsgebeurtenissen. De Raad benadrukte dat een eigen verklaring van de appellant niet volstaat zonder aanvullende gegevens ter ondersteuning. Het onderzoek van de verweerster had geen bevestiging opgeleverd van de door appellant gestelde oorlogsgebeurtenissen, en de Raad concludeerde dat de algemene oorlogsomstandigheden niet als specifieke handelingen of maatregelen onder de wet kunnen worden aangemerkt.
De uitspraak concludeert dat er geen grond is voor vernietiging van het bestreden besluit, en dat de erkenning als burger-oorlogsslachtoffer niet kan worden verleend op basis van de aangevoerde omstandigheden. De Raad heeft ook geen termen gezien om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door G.L.M.J. Stevens, in tegenwoordigheid van griffier J.P. Schieveen, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.