ECLI:NL:CRVB:2006:AY6617

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/6761 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.L.M.J. Stevens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van WUV-uitkering op basis van gezondheidsklachten niet gerelateerd aan vervolging

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1930 in het voormalige Nederlands-Indië, beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Appellant had een aanvraag ingediend om met toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (WUV) als vervolgde te worden aangemerkt en om een periodieke uitkering en bijzondere voorzieningen te ontvangen. De aanvraag was gedeeltelijk ingewilligd, maar de voorzieningen voor hoge bloeddruk, blaastumoren en darmklachten werden afgewezen omdat deze klachten niet als gevolg van de vervolging werden beschouwd.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 10 augustus 2006 uitspraak gedaan. Tijdens de zitting op 29 juni 2006 was appellant vertegenwoordigd door drs. B.T. Karsseboom, terwijl de verweerster werd vertegenwoordigd door mr. T.R.A. Dircke. De Raad overwoog dat de afwijzing van de voorzieningen op basis van de medische adviezen van geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad deugdelijk was voorbereid en gemotiveerd. De Raad concludeerde dat er geen grond was voor vernietiging van het bestreden besluit, aangezien de lichamelijke klachten van appellant niet konden worden gerelateerd aan de psychische klachten die voortvloeiden uit de vervolging van zijn vader.

De Raad benadrukte dat de bevoegdheid van verweerster om te beslissen over de toekenning van uitkeringen discretionair van aard is, wat betekent dat er ruime beleidsvrijheid bestaat. De Raad vond dat de medische adviezen, die gebaseerd waren op onderzoek door psychiater S.L. Shipko, voldoende onderbouwing boden voor de beslissing van verweerster. De Raad verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken om voorzieningen af, met de conclusie dat de lichamelijke klachten van appellant niet in verband konden worden gebracht met zijn psychische klachten of de vervolging.

Uitspraak

05/6761 WUV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], USA (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 10 augustus 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het onder dagtekening 29 juli 2005, kenmerk JZ/P70/2005, door verweerster te zijnen aanzien genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2006. Aldaar is voor appellant verschenen drs. B.T. Karsseboom te Rijswijk als gemachtigde, terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
Blijkens de gedingstukken heeft appellant, geboren in 1930 in het voormalige Nederlands-Indië, in maart 2004 bij verweerster een aanvraag ingediend om hem met toepassing van artikel 3, tweede lid, van de Wet met de vervolgde gelijk te stellen en hem als zodanig een periodieke uitkering en enkele bijzondere voorzieningen toe te kennen. Daartoe heeft appellant onder meer aangevoerd dat hij ten gevolge van het omkomen van zijn vader in Japanse krijgsgevangenschap gezondheidsklachten heeft gekregen.
Bij besluit van 9 maart 2005, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerster deze aanvraag van appellant in zoverre ingewilligd dat - onder aanvaarding dat die klachten van appellant redelijkerwijs in verband staan met het omkomen van zijn vader - hem op grond van psychische klachten een periodieke uitkering en enkele bijzondere voorzieningen zijn toegekend. Hierbij heeft verweerster echter niet aanvaard dat ook de hoge bloeddruk, de blaastumoren en de darmklachten van appellant redelijkerwijs het gevolg zijn van het omkomen van zijn vader. De op basis van die aandoeningen gevraagde voorzieningen zijn dan ook afgewezen.
In bezwaar en beroep heeft appellant de juistheid van deze afwijzing bestreden, aanvoerende - kort gezegd - dat de genoemde lichamelijke klachten geacht moeten worden mede door zijn psychische klachten te zijn veroorzaakt of verergerd.
De Raad overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Wet is verweerster, onder meer, bevoegd om met de vervolgde gelijk te stellen de persoon die voldoet aan het bepaalde in het eerste lid en tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 in omstandigheden verkeerde welke overeenkomst vertonen met vervolging, indien het niet toepassen van de Wet een klaarblijkelijke hardheid zou zijn.
Deze bevoegdheid is discretionair van aard, hetgeen betekent dat aan verweerster een ruime beleidsvrijheid toekomt. Dit brengt mee dat de Raad het bestreden besluit met terughoudendheid heeft te toetsen.
Verweerster heeft - naar uit de gedingstukken blijkt - het omkomen van de vader van appellant tengevolge van zijn vervolging door de Japanse bezetter van het voormalige Nederlands-Indië aangemerkt als omstandigheid welke overeenkomst vertoont met vervolging.
Het vervolgens ingenomen standpunt dat alleen de psychische klachten van appellant en niet ook zijn lichamelijke klachten redelijkerwijs met het omkomen van vader in verband zijn te brengen, heeft verweerster gebaseerd op adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Deze adviezen berusten op de resultaten van een door de psychiater S.L. Shipko uitgevoerd onderzoek van appellant en op uit de behandelende sector verkregen medische gegevens. In die adviezen is aangegeven dat het bij de genoemde lichamelijke klachten gaat om constitutioneel bepaalde aandoeningen en dat deze niet worden veroorzaakt door psychische klachten.
De Raad acht het bestreden besluit op grond van deze adviezen deugdelijk voorbereid en toereikend gemotiveerd.
Noch in de voorhanden medische gegevens noch anderszins heeft de Raad enige grondslag kunnen vinden om te twijfelen aan de juistheid van het aan de hand van genoemde adviezen tot stand gekomen standpunt van verweerster. In het bijzonder ziet de Raad niet uit enig medisch gegeven over appellant gemotiveerd naar voren komen dat en waarom wel redelijkerwijs een relatie tussen de psychische klachten van appellant en zijn lichamelijke aandoeningen gelegd zou moeten worden. De Raad acht verder van belang dat - naar namens verweerster ter zitting terecht is benadrukt - de onderhavige lichamelijke klachten van appellant zich eerst op gevorderde leeftijd bij hem zijn gaan manifesteren.
De namens appellant ter zitting naar voren gebrachte verwijzingen naar in de medische wetenschap bekende reacties van het lichaam bij verhoogde stress, zoals een stijging van het adrenalineniveau, versnelde hartsslag, “pijn in de buik” en dergelijke, kunnen niet op zichzelf leiden tot de - vergaande - conclusie dat de lichamelijke aandoeningen van appellant (mede) door zijn psychische klachten zijn veroorzaakt.
Gezien het vorenstaande bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G.L.M.J. Stevens. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2006.
(get.) G.L.M.J. Stevens.
(get.) J.P. Schieveen.
HD
1.07