ECLI:NL:CRVB:2006:AY6555

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/2813 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verhoging WAO-dagloon met betrekking tot pensioen- en reiskostenvergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 16 mei 2003, waarin de rechtbank het beroep van appellant gegrond verklaarde, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand liet. Appellant, die een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangt, verzocht het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om verhoging van zijn dagloon. Hij stelde dat het Uwv ten onrechte geen rekening had gehouden met de pensionkostentoeslag, reiskostenvergoeding voor een jaarlijkse vakantiereis naar het land van herkomst, zes extra reisdagen en extra vakantieverlof. Het Uwv had eerder, bij besluit van 14 juni 1978, het WAO-dagloon vastgesteld op f 112,78, een besluit waar appellant destijds mee had ingestemd.

De Centrale Raad van Beroep overweegt dat het Uwv, naar aanleiding van het verzoek van appellant, terugkwam op het eerdere besluit. De Raad benadrukt dat het terugkomen van besluiten die in rechte onaantastbaar zijn geworden, een bevoegdheid is die terughoudend moet worden beoordeeld. Appellant diende bewijs te leveren voor zijn stellingen, wat hij niet heeft gedaan. De Raad concludeert dat de argumenten van appellant met betrekking tot de vakantietoeslag en reiskostenvergoeding niet kunnen worden meegenomen in de overwegingen. Ook de stelling over de zes extra reisdagen wordt verworpen, omdat het vaste maandloon van een werknemer niet verandert door minder gewerkte dagen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. Er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van C.M.T. Kruls als griffier, en is openbaar uitgesproken op 3 augustus 2006.

Uitspraak

03/2813 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 16 mei 2003, kenmerk 02/679 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 3 augustus 2006.
I. PROCESVERLOOP
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder het Uwv tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2006. Namens appellant is verschenen mr. Brauer, voornoemd, en namens het Uwv is verschenen F.P.L. Smeets, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
Appellant werkte laatstelijk bij Volvo Car B.V. te Born. Bij besluit van 14 juni 1978 heeft het Uwv met ingang van 14 september 1977 aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, waarbij het WAO-dagloon is vastgesteld op f 112,78. In dit besluit heeft appellant berust.
Bij brief van 27 augustus 2001 is namens appellant verzocht om het dagloon alsnog te verhogen, waarbij is aangevoerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de pensionkostentoeslag, de reiskostenvergoeding voor een jaarlijkse vakantiereis naar het land van herkomst, zes extra reisdagen en extra vakantieverlof.
Bij besluit van 24 oktober 2001heeft het Uwv het WAO-dagloon van appellant met terugwerkende kracht verhoogd tot f 119,06. Hierbij is rekening gehouden met een reiskostenvergoeding ad f 1008,-- per jaar en een pensionkostentoeslag van f 46,16 per vier weken. In bezwaar tegen dit besluit heeft appellant onder meer aangevoerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met zes extra reisdagen, extra vakantiedagen, toeslagen als TIN-toeslag, CAO-toeslag, vuilwerktoeslag en overuren. Bij besluit van
15 april 2002 is het bezwaar ongegrond verklaard.
In beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald en daaraan toegevoegd dat over de bijgetelde toeslagen vakantietoeslag moet worden bijgeteld.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunten herhaald.
De Raad overweegt als volgt.
Naar aanleiding van het verzoek van appellant van 27 augustus 2001 is het Uwv teruggekomen van het besluit van 14 juni 1978.
Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 14 juli 2005 (LJN: AU0008) is het terugkomen van besluiten die in rechte onaantastbaar zijn geworden een bevoegdheid en kan de wijze waarop van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt door de rechter slechts terughoudend worden beoordeeld. Een toetsing ten volle zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. Daarnaast brengt het feit dat wordt verzocht terug te komen van een in rechte onaantastbaar geworden besluit met zich dat het aan appellant is aan te geven waarom de eerdere besluiten niet juist zouden zijn en van zijn stellingen -uiterlijk in de bezwaarfase- het nodige bewijs te leveren. Op na het besluit op bezwaar aangevoerde nieuwe stellingen kan geen acht worden geslagen, hiermee heeft het Uwv bij het nemen van het besluit op bezwaar immers geen rekening kunnen houden.
Rekening houdend met voorgaande uitgangspunten stelt de Raad vast dat hetgeen appellant heeft aangevoerd met betrekking tot de vakantietoeslag over de reiskostenvergoeding buitenland door de Raad niet in zijn overwegingen kan worden meegenomen.
Hetgeen de rechtbank heeft overwogen met betrekking tot de zes extra reisdagen wordt door de Raad ten volle onderschreven. Het door een werknemer verdiende vaste maandloon ondergaat geen wijziging door het feit dat hij zes dagen per jaar minder hoeft te werken dan sommige collega’s. Het uit de dienstbetrekking genoten financiële voordeel wordt daardoor niet groter.
Met betrekking tot hetgeen door appellant is gesteld inzake de CAO-toeslag stelt de Raad vast dat door appellant geen bewijs is geleverd dat hij een dergelijke toeslag ten tijde hier van belang daadwerkelijk heeft ontvangen.
Het hoger beroep slaagt niet.
Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten;
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C.M.T. Kruls als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2006.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) C.M.T. Kruls.
JK/186