ECLI:NL:CRVB:2006:AY6552

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/4032 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van schriftelijke berisping wegens ongewenst en intimiderend gedrag van een ambtenaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een ambtenaar tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin zijn beroep tegen een schriftelijke berisping ongegrond werd verklaard. De berisping was opgelegd naar aanleiding van meldingen van ongewenst en intimiderend gedrag van de ambtenaar tegenover een vrouwelijke kantinemedewerkster. De Centrale Raad van Beroep heeft op 10 augustus 2006 uitspraak gedaan. De appellant, werkzaam bij een museum, had zich in het verleden al eerder schuldig gemaakt aan ongepast gedrag, wat leidde tot een voorwaardelijk ontslag en andere corrigerende maatregelen. De Raad oordeelt dat de berisping terecht is opgelegd, omdat de ambtenaar zich niet heeft gehouden aan de gedragsnormen die van hem verwacht werden. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst de verzoeken van de appellant om schadevergoeding af. De Raad concludeert dat de ambtenaar voldoende in de gelegenheid is gesteld om zijn standpunt te verdedigen en dat de opgelegde straf niet onevenredig is, gezien de eerdere incidenten.

Uitspraak

05/4032 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 31 mei 2005, 04/3455 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (hierna: College)
Datum uitspraak: 10 augustus 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens het College is een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2006. Appellant is in persoon verschenen en het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Dekker, A. Schoonderwal en E.K.M. Kleuters, allen werkzaam bij de gemeente Utrecht.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Volstaan wordt met het volgende.
1.1. Appellant is werkzaam als [naam functie] bij het [naam museum] te [vestigingsplaats]. Naar aanleiding van een melding van ongewenst gedrag van appellant tegenover een vrouwelijke kantinemedewerkster is appellant, nadat hij zich hieromtrent had verantwoord, bij besluit van 11 juni 2004 schriftelijk berispt. Deze berisping is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van het College van 24 november 2004.
2. Het door appellant tegen dit besluit ingestelde beroep is bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht en de voorhanden zijnde gedingstukken overweegt de Raad als volgt.
3.1. Allereerst stelt de Raad met de rechtbank vast dat de omvang van dit geding is beperkt tot de bij het besluit van het College van 24 november 2004 gehandhaafde berisping. De grieven van appellant met betrekking tot de aan hem in 2001 opgelegde straf van voorwaardelijk ontslag blijven derhalve buiten beschouwing.
3.2. Aan appellant is verweten dat hij zich ongewenst en intimiderend heeft gedragen ten opzichte van een vrouwelijke collega. Appellant heeft ontkend dat zijn gedrag ten opzichte van deze medewerkster dit karakter had. Hij zou zich slechts vriendelijk hebben gedragen en de medewerkster zou dit verkeerd hebben begrepen. Verder heeft appellant met name formele grieven tegen het bestreden besluit aangevoerd en heeft hij verzocht om vergoeding van door hem geleden emotionele schade.
3.3. De Raad overweegt dat hij evenmin als de rechtbank in de voorafgaand aan het bestreden besluit gevolgde procedure aanleiding ziet dit besluit niet houdbaar te achten. Ook naar het oordeel van de Raad is appellant duidelijk gemaakt welke gedragingen hem werden verweten en is hij in voldoende mate in de gelegenheid gesteld zich te verweren, ook ten overstaan van het bevoegde diensthoofd. De Raad neemt over hetgeen de rechtbank hieromtrent heeft overwogen.
3.4. Dat de betrokken medewerkster geen formele klacht wegens seksuele intimidatie heeft ingediend betekent niet dat de leidinggevende van appellant geen actie behoefde te ondernemen naar aanleiding van de betreffende melding. Hierbij is van belang dat aan appellant op grond van ongewenst gedrag ten opzichte van vrouwelijke bezoekers van het museum in 2001 de straf van voorwaardelijk ontslag is opgelegd met een proeftijd van twee jaar, dat zijn gratificatie in 2003 is uitgesteld in verband met niet gepaste uitlatingen naar vrouwelijke collega’s en dat hem in een functioneringsgesprek in maart 2004 te verstaan is gegeven dat hij moet stoppen met zijn vrouwonvriendelijk dan wel seksistisch gedrag.
3.5. Ook naar het oordeel van de Raad staan de thans aan appellant verweten gedragingen voldoende vast en is hiermee sprake van plichtsverzuim. De Raad acht de opgelegde (lichtste) straf van schriftelijk berisping hieraan niet onevenredig. Dat het bestreden besluit tevens een waarschuwing bevat dat bij herhaling van dergelijk gedrag eventueel ontslag kan volgen maakt dit niet anders. Ook hierbij is van belang dat appellant reeds meermalen is geconfronteerd met corrigerende maatregelen naar aanleiding van soortgelijk ongepast gedrag.
4. Gezien het vorenstaande komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking en bestaat er geen aanleiding voor vergoeding van schade.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en K. Zeilemaker en A.A.M. Mollee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2006.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) E. Heemsbergen.