ECLI:NL:CRVB:2006:AY6550

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/1946 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering terug te komen van dagloonbesluit WAO zonder nieuwe feiten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 14 februari 2005, waarin het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had geweigerd terug te komen van een eerder vastgesteld dagloonbesluit in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De rechtbank oordeelde dat appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die het Uwv hadden moeten doen besluiten om van het rechtens verbindend besluit terug te komen. De Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak en stelt vast dat er geen nieuwe feiten zijn gepresenteerd die de weigering van het Uwv zouden kunnen onderbouwen. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken en concludeert dat het hoger beroep van appellante niet kan slagen. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 9 augustus 2006.

Uitspraak

05/1946 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 14 februari 2005, 04/1458 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv)
P.J. [A.] (hierna: verzekerde), wonende te [woonplaats] heeft als belanghebbende aan het geding deelgenomen.
Datum uitspraak: 9 augustus 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.W. de Rijk, advocaat te Helmond, hoger beroep ingesteld.
Van de kant van het Uwv is een verweerschrift ingediend.
Als gemachtigde van verzekerde heeft mr. V.M.W. Bongers, advocaat te Eindhoven, een uiteenzetting over de zaak gegeven.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 28 juni 2006, waar appellante zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. De Rijk, voornoemd, alsmede M. van [L.], personeelsmanager. Het Uwv is verschenen bij gemachtigde
E.H.J.A. Olthof, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Verzekerde, die onder toepassing van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan het geding deelneemt, is in persoon verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad verwijst voor de in het onderhavige geding van belang zijnde feiten en omstandigheden naar de aangevallen uitspraak.
In deze uitspraak heeft de rechtbank vastgesteld dat het verzoek van appellante een weigering van het Uwv betreft om terug te komen van een dagloonbesluit dat ten grondslag ligt aan de aan verzekerde toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
Met inachtneming van dit gegeven heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit van 29 april 2004, waarbij de weigering terug te komen van het bij besluit van 26 maart 1999 vastgestelde WAO-dagloon van verzekerde werd gehandhaafd, ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het bestreden besluit getoetst aan artikel 4:6 van de Awb en geoordeeld dat appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft doen aanvoeren die het Uwv ertoe hadden moeten brengen van zijn bevoegdheid om van het rechtens verbindend besluit terug te komen gebruik te maken en dat ook anderszins niet is gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel.
De Raad onderschrijft de vaststelling van de rechtbank dat sprake is van een weigering om terug te komen van een rechtens verbindend besluit alsmede dat geen nova als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb zijn aangevoerd.
De Raad verwijst hiertoe in de eerste plaats naar de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 24 oktober 2002, 01/2638, waarin appellante heeft berust. Wat betreft de stelling van de kant van appellante dat het Jaarboek SFB een novum vormt dat haar standpunt bevestigt, merkt de Raad op dat, nog daargelaten dat dit boekwerk eerst in 2000 verscheen en het reeds daarom niet van betekenis kan zijn voor de onderhavige dagloonvaststelling, appellante reeds eerder het besluit tot vaststelling van het WAO-dagloon had kunnen aanvechten, doch deze gelegenheid ongebruikt heeft gelaten.
Het hoger beroep van appellante kan derhalve niet slagen.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en R.C. Schoemaker en G. van der Wiel als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Kovács als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2006.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) A. Kovács.