ECLI:NL:CRVB:2006:AY6546

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/1512 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.L.M.J. Stevens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WUV-uitkering op basis van onvoldoende bewijs van vervolging tijdens de Japanse bezetting

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1942, beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, waarbij haar aanvraag voor een periodieke uitkering op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 werd afgewezen. De aanvraag was ingediend als weduwe van [naam betrokkene], die op 13 oktober 1984 is overleden. Appellante stelde dat betrokkene tijdens de Japanse bezetting als militair van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL) door de bezetter gevangen was genomen en naar een kamp was overgebracht, waaruit hij na drie dagen wist te ontsnappen. Vervolgens zou hij zich drie jaar lang hebben verborgen gehouden.

De verweerster heeft de aanvraag afgewezen op 16 september 2005, met de motivering dat niet was aangetoond of voldoende aannemelijk gemaakt dat betrokkene vervolging in de zin van de Wet had ondergaan. Tijdens de zitting op 6 juli 2006 was appellante niet aanwezig, maar verweerster werd vertegenwoordigd door A.T.M. Vroom-van Berckel. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. De Raad oordeelde dat uit het Voorloopig Stamboek niet blijkt dat betrokkene krijgsgevangenschap heeft ondergaan tijdens de Japanse bezetting.

De Raad heeft geen redenen gevonden om het besluit van de verweerster te vernietigen en heeft ook geen termen gezien om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door G.L.M.J. Stevens, in tegenwoordigheid van griffier I. Ravenschlag, op 17 augustus 2006. De Raad verklaarde het beroep ongegrond, waarmee de afwijzing van de WUV-uitkering werd bevestigd.

Uitspraak

06/1512 WUV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats] (Indonesië) (hierna: appellante),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 17 augustus 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 27 januari 2006, kenmerk JZ/P60/2006, ten aanzien van haar genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2006. Appellante is niet verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
Blijkens de gedingstukken heeft appellante, geboren in 1942, in juli 2005 bij verweerster een aanvraag ingediend om toekenning van een periodieke uitkering ingevolge de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (verder: de Wet) als weduwe van [naam betrokkene] (hierna: betrokkene), die is overleden op 13 oktober 1984. In dit verband heeft appellante gesteld dat betrokkene tijdens de Japanse bezetting als militair van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (hierna: KNIL) door de bezetter gevangen genomen werd en overgebracht werd naar een kamp aan de [naam kamp] te [woonplaats], waaruit hij na drie dagen wist te ontsnappen. Daarna zou hij gedurende drie jaren zijn gaan werken in een tuin in een buitenwijk van [woonplaats], ver weg van de bewoonde wereld om zich aan de Japanners te onttrekken.
Verweerster heeft de aanvraag afgewezen bij besluit van 16 september 2005, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit, op de grond dat niet is aangetoond of voldoende aannemelijk gemaakt dat betrokkene vervolging in de zin van de Wet heeft ondergaan.
De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen daartegen in beroep door appellante is aangevoerd, in rechte kan standhouden.
Die vraag beantwoordt de Raad bevestigend.
Hiertoe acht de Raad doorslaggevend dat uit het zogeheten Voorloopig Stamboek niet naar voren komt dat betrokkene gedurende de Japanse bezettingsperiode krijgsgevangen-schap (van welke duur dan ook) heeft ondergaan. Objectieve gegevens die het beroep van appellante anderszins zouden kunnen ondersteunen, zijn niet aanwezig.
Ook overigens is, gelet op hetgeen appellante heeft aangevoerd, niet gebleken van redenen die tot vernietiging van het bestreden besluit zouden kunnen leiden.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G.L.M.J. Stevens. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I. Ravenschlag als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2006.
(get.) G.L.M.J. Stevens.
(get.) I. Ravenschlag.