ECLI:NL:CRVB:2006:AY6127
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- R.C. Schoemaker
- G. van der Wiel
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verzekeringsplicht in de arbeidsrelatie tussen een projectmanager en een onderneming
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep zich gebogen over de vraag of de arbeidsrelatie tussen een projectmanager, A. [d. R.], en appellante, een onderneming die zich bezighoudt met het aanleggen van kabel-, leidingen- en buizensystemen, terecht als verzekeringsplichtig is aangemerkt. De zaak is ontstaan na een looncontrole door het Uwv op 27 mei 2002, waarna een onderzoek naar de verzekeringsplicht van betrokkene is ingesteld. Het Uwv concludeerde dat er sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking, wat door appellante werd betwist.
De rechtbank ’s-Gravenhage had eerder de uitspraak van het Uwv bevestigd, waarbij werd gesteld dat betrokkene zijn werkzaamheden persoonlijk diende te verrichten en dat er een gezagsrelatie bestond. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht had geoordeeld. De Raad benadrukte dat de persoonlijke kwaliteiten van betrokkene essentieel waren voor de uitvoering van zijn werkzaamheden en dat er geen vervangbaarheid was binnen de eenmanszaak van betrokkene.
De Raad oordeelde dat de betalingen aan betrokkene niet anders konden worden gezien dan als een tegenprestatie voor de verrichte arbeid. Ook de aanwezigheid van een gezagsrelatie werd bevestigd door het feit dat betrokkene regelmatig verantwoording moest afleggen aan de directie van appellante en leiding gaf aan een groep vaste werknemers. De Raad concludeerde dat de arbeidsrelatie voldeed aan de drie essentiële kenmerken voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking.
Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet kon slagen. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvond. De uitspraak werd gedaan op 9 augustus 2006.