ECLI:NL:CRVB:2006:AY6124
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- R.C. Schoemaker
- G. van der Wiel
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van boetes op sociale verzekeringspremies en de kwalificatie van gedragingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 augustus 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de boetes die zijn opgelegd aan een werkgever door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De boetes, vastgesteld op 25% van de verschuldigde sociale verzekeringspremies, waren het gevolg van het niet correct voeren van de loonadministratie door de werkgever. De Raad diende te beoordelen of het besluit van 13 mei 2005, dat betrekking had op een herzieningsverzoek van de werkgever, kon worden betrokken bij de beoordeling van het hoger beroep inzake het besluit van 16 juni 2004. De Raad oordeelde dat dit niet het geval was, omdat het besluit van 13 mei 2005 niet op dezelfde feitelijke grondslag berustte als het eerdere besluit.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep uitsluitend betrekking had op het besluit van 16 juni 2004, waartegen de werkgever zich had gekeerd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er sprake was van een pleitbaar standpunt, maar de Raad was het hier niet mee eens. De Raad benadrukte dat een werkgever verplicht is om een correcte loonadministratie te voeren en dat het nalaten hiervan kan worden gekwalificeerd als opzet of grove schuld. De Raad verwierp het argument van de rechtbank dat de benaming van de kostenvergoedingen irrelevant was en stelde vast dat de werkgever verantwoordelijk blijft voor het correct vergoeden van kosten.
Uiteindelijk vernietigde de Raad de aangevallen uitspraak voor zover deze was aangevochten en verklaarde het beroep van de werkgever ongegrond. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers in het kader van sociale verzekeringspremies en de noodzaak om een zorgvuldige administratie te voeren.