ECLI:NL:CRVB:2006:AY5955

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-410 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling functiewaardering en dynamiek van werkzaamheden van een eerste medewerker administratie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, die werkzaam is als eerste medewerker administratie (EMA) bij de sector bestuursrecht van de rechtbank. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de waardering van zijn functie, die door het bestuur was vastgesteld op hoofdgroep IV niveaugroep a, met een totaalscore van 41 punten. Dit resulteerde in een bezoldiging in schaal 8 van het Bezoldigingsbesluit Rijksambtenaren 1984. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep is gegaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 20 juli 2006 uitspraak gedaan. De Raad overweegt dat de rechterlijke toetsing in dit soort gevallen terughoudend moet zijn. De Raad heeft vastgesteld dat de waardering van de functie van appellant op voldoende gronden berust. Appellant betwist de score van 2 punten voor het kenmerk “dynamiek van de werkzaamheden” en stelt dat deze score 3 punten zou moeten zijn. De Raad legt uit dat de score 2 betekent dat er moet worden ingespeeld op wisselende omstandigheden, terwijl score 3 vereist dat er ook op onverwachte omstandigheden moet worden ingespeeld.

De Raad concludeert dat appellant, als leidinggevende van een ondersteunend proces, voornamelijk met wisselende omstandigheden te maken heeft en niet met onverwachte omstandigheden. De Raad kan het standpunt van het bestuur, dat de score 2 voor appellant gerechtvaardigd is, niet onhoudbaar achten. Ook de argumenten van appellant over gelijke scores in andere functies en gewekte verwachtingen bij zijn aanstelling worden door de Raad verworpen. Uiteindelijk bevestigt de Raad de aangevallen uitspraak en ziet geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

05/410 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 16 december 2004, 04/172 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant en
het bestuur van de rechtbank [plaatsnaam] (hierna: bestuur)
Datum uitspraak: 20 juli 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens het bestuur is een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2006. Appellant is in persoon verschenen en het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door H. [S.], K. [S.] en J. [v.d. W.], allen werkzaam bij de rechtbank [plaatsnaam].
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitvoeriger weergave van de in dit geval van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Volstaan wordt met het volgende.
1.1. Appellant is werkzaam als eerste medewerker administratie (EMA) bij de sector bestuursrecht van de rechtbank [plaatsnaam], in welke functie hij leiding geeft aan de administratie van de sector bestuursrecht en de administratie van de vreemdelingenkamer. Bij besluit van 5 februari 2004 heeft het bestuur, na door appellant gemaakt bezwaar tegen een besluit tot waardering van zijn functie, met toepassing van FUWASYS 2002 en met overneming van het advies van de Commissie van Advies Bezwaren Functiewaar-dering (CABF), die waardering vastgesteld op hoofdgroep IV niveaugroep a, met een totaalscore van 41 punten voor de verschillende kenmerken. Dit resulteerde in bezol-diging in schaal 8 van het Bezoldigingsbesluit Rijksambtenaren 1984 (BBRA 1984).
2. De rechtbank heeft het door appellant tegen dit besluit ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3. In geschil is thans nog de bij het bestreden besluit toegekende score van 2 punten voor het kenmerk “dynamiek van de werkzaamheden”. Appellant is van mening dat die score 3 punten dient te bedragen, omdat de volgens het functiewaarderingssysteem voor die score geldende criteria in overeenstemming zijn met de aard van zijn door hem als Office manager aangeduide functie. Ook acht appellant een score 3 juist als hij zijn functie vergelijkt met enige andere functies die een score 2 hebben behaald op dit kenmerk. Voorts heeft hij aangevoerd dat bij zijn aanstelling in deze functie verwachtingen zijn gewekt omtrent een hogere salariëring.
3.1. De Raad stelt evenals de rechtbank voorop dat de rechterlijke toetsing in een geval als dit een terughoudende dient te zijn, in die zin dat de rechter zich, naast de overigens in aanmerking komende toetsing van het bestreden besluit aan regels van geschreven en ongeschreven recht en algemene rechtsbeginselen, moet beperken tot de vraag of de in geding zijnde waardering op onvoldoende gronden berust. Dit laatste betekent dat pas tot vernietiging van de bestreden waardering kan worden overgegaan indien deze als onhoudbaar moet worden aangemerkt. Daarvoor is ontoereikend de enkele omstandigheid dat een andere waardering op zichzelf verdedigbaar is.
3.2. De Raad heeft niet tot de conclusie kunnen komen dat de onderhavige waardering op onvoldoende gronden berust en overweegt daartoe als volgt.
3.3. Volgens de beschrijving van het kenmerk “dynamiek van de werkzaamheden” wordt hieronder verstaan de afwisseling, variatie of verandering in de omstandigheden waarop bij het verrichten van de werkzaamheden moet worden ingespeeld. Bij de score 2 moet worden ingespeeld op wisselende omstandigheden en bij de score 3 op onverwachte omstandigheden, technologische ontwikkelingen of verschuivingen in beleid. Bij het bestreden besluit is, in navolging van het advies van de CABF, de score 2 voor dit kenmerk gehandhaafd op de grond dat appellant, die leiding geeft aan een ondersteunend proces binnen de rechtbank, moet inspelen op wisselende omstandigheden, maar in het algemeen niet op onverwachte omstandigheden, zoals vereist voor de score 3. Technologische ontwikkelingen en verschuivingen in beleid hebben volgens het bestuur vooral invloed op het primaire proces, waarbij de EMA meer een faciliterende en adviserende rol speelt. Het bestuur heeft niet doorslaggevend geacht dat in de functie van appellant mogelijk in de opbouwfase sprake was van meer dynamiek in de werkzaamheden. De Raad kan dit standpunt, gezien het takenpakket en de plaats van deze functie in de organisatie van de rechtbank, zoals deze naar voren komen uit de beschrijving van het competentieprofiel, niet onhoudbaar achten. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat sprake is van vastgelegde werkprocessen en landelijke registratievoorschriften. Weliswaar is appellant verantwoordelijk voor de actualisering van de werkinstructies, maar appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de noodzaak daartoe zich frequent en onverwachts voordoet.
3.4. Hetgeen door appellant is aangevoerd met betrekking tot een gelijke score voor het gezichtspunt “dynamiek van de werkzaamheden” in andere functies, heeft de Raad er niet van kunnen overtuigen dat sprake is van een inconsistente toepassing door het bestuur van het toepasselijke systeem op dit kenmerk en evenmin dat de score 2 voor de functie van EMA op onvoldoende gronden berust.
3.5. Dat aan appellant bij zijn sollicitatie naar deze functie is meegedeeld dat na waardering van de functie mogelijk een hogere schaalindeling zou volgen, kan niet tot een ander oordeel leiden, nu met het aangeven van die mogelijkheid geen sprake is van in rechte te honoreren gewekte verwachtingen.
4. Gezien het vorenstaande treft het hoger beroep van appellant geen doel en komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en A. Beuker-Tilstra en K.J. Kraan als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van O.C. Boute als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2006.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.
(get.) O.C. Boute.