ECLI:NL:CRVB:2006:AY5584
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- M.C.M. van Laar
- O.J.D.M.L. Jansen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de vaststelling van het dagloon in het kader van de WAO
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is vastgesteld. Appellant, die sinds januari 2000 als heftruckchauffeur werkte, meldde zich ziek na een auto-ongeluk in maart 2000. Na een periode van gedeeltelijke werkhervatting viel hij in november 2000 volledig uit. De verzekeringsarts concludeerde dat de medische klachten van appellant niet volledig in lijn waren met de geconstateerde afwijkingen, maar dat hij wel in staat was om met geselecteerde functies een inkomen te verdienen. Het Uwv kende appellant een WAO-uitkering toe, maar na een herbeoordeling werd de mate van arbeidsongeschiktheid verhoogd naar 35 tot 45%.
In hoger beroep heeft appellant grieven ingediend, maar de Raad oordeelt dat de medische grondslag van het bestreden besluit toereikend is. De Raad onderschrijft de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts en concludeert dat er voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant. De Raad merkt op dat er geen reden is om het verzoek om schadevergoeding toe te wijzen, maar oordeelt wel dat het Uwv in de proceskosten van appellant moet worden veroordeeld. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover deze betrekking heeft op de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit, omdat er onvoldoende functies overblijven om de schatting te dragen. Het Uwv moet een nieuw besluit op bezwaar nemen, waarbij ook aandacht moet worden besteed aan de berekening van het maatmanloon.