ECLI:NL:CRVB:2006:AY5562
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- Rechtspraak.nl
Weigering van ZW-uitkering wegens gebrek aan verzekering en herhaalde aanvraag zonder nieuwe feiten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juli 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 30 juni 2003 en 2 juni 2005. De appellant, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. W.H. van Zundert, heeft hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen. De weigering was gebaseerd op het feit dat appellant niet verzekerd was volgens de bepalingen van de ZW. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigden.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting op 16 februari 2006 gehouden, waarbij de zaak gevoegd werd met een andere zaak (05/21 WW). De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank het juiste toetsingskader heeft gehanteerd en dat appellant geen nieuwe argumenten of bewijsstukken heeft aangedragen die de weigering van de uitkering konden onderbouwen. De Raad concludeert dat appellant op de hoogte had moeten zijn van zijn arbeidsverleden en dat het overzicht van zijn dienstverbanden niet als nieuw bewijs kan worden aangemerkt. De Raad bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend. De uitspraak van de Raad is openbaar gedaan in aanwezigheid van griffier A. Kovács.