ECLI:NL:CRVB:2006:AY5148

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-2336 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding beroepstermijn en ontvangst aangetekende post

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 11 maart 2005, waarin het beroep van appellant tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht van 15 juli 2003 ongegrond werd verklaard. Het College had eerder, op 30 november 2001, aan appellant medegedeeld dat zijn uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet over de periode van 19 mei 1996 tot en met 26 december 1997 op grond van artikel 82 van de Algemene bijstandswet werd teruggevorderd. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het College verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk.

Tijdens de zitting op 17 mei 2006, waar appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, werd het standpunt van appellant dat hij het besluit van 30 november 2001 nooit had ontvangen, besproken. Het College had echter een postregister overgelegd waaruit bleek dat het besluit op de betreffende datum per aangetekende post was verzonden. De Raad oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat de verzending niet aan het juiste adres had plaatsgevonden, en appellant had dit uiteindelijk ook niet meer betwist.

De Raad concludeerde dat de bezwaartermijn was aangevangen op 1 december 2001 en geëindigd op 11 januari 2002. Aangezien appellant zijn bezwaarschrift pas op 1 februari 2002 had ingediend, was de termijn overschreden. De Raad vond geen aanleiding om te concluderen dat er sprake was van verschoonbare termijnoverschrijding. Daarom werd het hoger beroep van appellant afgewezen en werd de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad besloot geen proceskosten te veroordelen.

Uitspraak

05/2336 NABW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 11 maart 2005, 03/763 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht (hierna: College)
Datum uitspraak: 28 juni 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J. van Dam, advocaat te Capelle aan den IJssel, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2006. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. P.J. Peterson, kantoorgenoot van mr. Van Dam. Het College heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Bij besluit van 30 november 2001 heeft het College appellant medegedeeld dat diens uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet over de periode van 19 mei 1996 tot en met 26 december 1997 op grond van artikel 82 van de Algemene bijstandswet wordt teruggevorderd.
Appellant heeft bij brief van 1 februari 2002, door het College ontvangen op 5 februari 2002, onder meer bezwaar gemaakt tegen het besluit van 30 november 2001.
Bij besluit van 15 juli 2003 heeft het College het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep van appellant tegen het besluit van
15 juli 2003 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn vangt op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. De bekendmaking van besluiten
- zoals het besluit van 30 november 2001 - die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt ingevolge
artikel 3:41, eerste lid, van de Awb, door toezending of uitreiking.
In dit geval blijkt uit het door het College overgelegde postregister dat het besluit van 30 november 2001 op die datum per aangetekende post is verzonden.
Appellant heeft gesteld dat hij het besluit nimmer heeft ontvangen en dat hij eerst op of omstreeks 28 januari 2002 kennis heeft gekregen van het bestaan van een besluit van 30 november 2001.
De Raad ziet geen grond voor de vaststelling dat de verzending niet aan het - juiste - adres van appellant heeft plaatsgevonden. Appellant heeft dit, uiteindelijk, ook niet meer betwist.
Kennelijk met verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 30 september 2003 (LJN: AM0355), gepubliceerd in AB 2004,
nr. 71, en JB 2003, nr. 326, heeft appellant betoogd dat het aan het College is om aannemelijk te maken dat het besluit van 30 november 2001 ook daadwerkelijk aan het - juiste - adres van appellant is aangeboden.
Dit betoog faalt. De uitspraak van de Raad van 30 september 2003 is hier niet van toepassing, aangezien die uitspraak geen betrekking heeft op gevallen waarin sprake is van toezending bij aangetekend verzonden brief. Volgens vaste rechtspraak van de Raad vangt de bezwaartermijn bij aangetekende verzending aan op de dag na afstempeling door TPG Post, tenzij de belanghebbende aannemelijk maakt dat de zending niet op de gebruikelijke wijze is verwerkt. De Raad ziet in hetgeen namens appellant is aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de zending door TPG Post niet op de gebruikelijke wijze is verwerkt. De bezwaartermijn is derhalve aangevangen op 1 december 2001 en geëindigd op 11 januari 2002. Nu appellant het bezwaarschrift heeft ingediend op 1 februari 2002, is de termijn overschreden. Van verschoonbare termijnoverschrijding in de zin van artikel 6:11 van de Awb is de Raad niet gebleken.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2006.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) M. Renden.