ECLI:NL:CRVB:2006:AY4590

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/3174 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • G.J.H. Doornewaard
  • A.C.W. Ris-van Huussen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft verzoeker, wonende te [woonplaats], een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet. Dit verzoek was gericht tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) naar aanleiding van een uitspraak van de rechtbank Arnhem van 20 oktober 2004. Verzoeker had hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak en vroeg in mei 2006 om een voorlopige voorziening, waarbij hij een voorschot van € 1.000,-- netto per maand op zijn WAO-uitkering wilde ontvangen.

De voorzieningenrechter heeft de financiële situatie van verzoeker beoordeeld, die door hem was beschreven als problematisch door de intrekking van zijn WAO-uitkering, lage inkomsten uit zijn eigen bedrijf en de kosten van zijn echtscheiding. Ondanks de zorgwekkende financiële situatie, oordeelde de voorzieningenrechter dat er geen sprake was van de onverwijlde spoed die vereist is om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek kennelijk ongegrond was en heeft het verzoek afgewezen.

De uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard, in tegenwoordigheid van griffier A.C.W. Ris-van Huussen, en is openbaar uitgesproken op 14 juli 2006. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

06/3174 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het verzoek van
[verzoeker], wonende te [woonplaats] (hierna: verzoeker),
om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet in het geding tussen:
verzoeker
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
inzake de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 20 oktober 2004, 04/609 (hierna: aangevallen uitspraak).
Datum uitspraak: 14 juli 2006
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft bij faxbericht van 18 november 2004 hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Bij faxbericht van 27 mei 2006 heeft verzoeker een voorlopige voorziening gevraagd.
Desgevraagd heeft verzoeker bij faxbericht van 11 juli 2006 zijn verzoek toegelicht.
II. MOTIVERING
Ingevolge de artikelen 18 en 21 van de Beroepswet, gelezen in verbinding met artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank als omschreven in evengenoemd artikel 18 hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed dat gelet op de betrokken belangen vereist.
Ter motivering van zijn verzoek om bij wege van voorlopige voorziening het Uwv op te dragen hem een voorschot van € 1.000,-- netto per maand op de hem (eventueel) alsnog toe te kennen WAO-uitkering uit te betalen, heeft verzoeker aangevoerd dat zijn inkomen onder invloed van de intrekking van de WAO-uitkering, de lage inkomsten uit het eigen bedrijf en de kosten die zijn echtscheiding met zich brengen langzaam maar zeker beneden de voor hem geldende bijstandsnorm is komen te liggen.
De voorzieningenrechter overweegt dat de financiële situatie, zoals die door verzoeker is beschreven, veel te wensen over laat, maar dat leidt niet tot de conclusie dat er sprake is van de onverwijlde spoed die is vereist om welke voorlopige voorziening dan ook te kunnen treffen.
Het verzoek is gelet op het hiervoor overwogene kennelijk ongegrond, zodat de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb buiten zitting uitspraak zal doen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De voorzieningenechter van de Centrale Raad van Beroep,
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.W. Ris-van Huussen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2006.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) A.C.W. Ris-van Huussen.
MK