ECLI:NL:CRVB:2006:AY4178

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-4813 ZFW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van toestemming voor abdominoplastiek door zorgverzekeraar wegens gebrek aan medische noodzaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, die op 28 juli 2004 het beroep tegen de afwijzing van VGZ Zorgverzekeraar N.V. ongegrond verklaarde. Appellante had verzocht om toestemming voor een abdominoplastiek met een vetschortreductie, maar VGZ had deze aanvraag afgewezen op 1 augustus 2002. De afwijzing was gebaseerd op het standpunt dat appellante niet voldeed aan de criteria voor vergoeding van plastisch-chirurgische behandelingen, zoals vastgelegd in de Regeling medisch-specialistische zorg Ziekenfondswet. VGZ stelde dat er geen sprake was van een verminking of aantoonbare lichamelijke functiestoornissen, en dat psychische klachten niet konden leiden tot honorering van de aanvraag.

De rechtbank bevestigde de afwijzing van VGZ, waarbij werd overwogen dat er geen lichamelijke functiestoornissen of verminkingen aanwezig waren. Appellante ging in hoger beroep en voerde aan dat er wel degelijk sprake was van pijnklachten die haar mobiliteit beperkten, en dat VGZ niet zorgvuldig had gehandeld in het onderzoek naar haar aanvraag. Tevens stelde zij dat het gelijkheidsbeginsel was geschonden, omdat in vergelijkbare gevallen wel toestemming was verleend.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kon slagen, omdat de gevallen niet vergelijkbaar waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat VGZ terecht de aanvraag had afgewezen, aangezien niet voldaan werd aan de criteria van de Regeling. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 4 juli 2006, met M.I. 't Hooft als voorzitter en R.L. Rijnen als griffier.

Uitspraak

04/4813 ZFW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 28 juli 2004, 03/1287 ZFW (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
VGZ Zorgverzekeraar N.V. (hierna: VGZ)
Datum uitspraak: 4 juli 2006
I. PROCESVERLOOP
VGZ Zorgverzekeraar N.V. is de rechtsopvolger van de Stichting Ziekenfonds VGZ. In het onderhavige geding wordt onder VGZ tevens verstaan de Stichting Ziekenfonds VGZ.
Namens appellante heeft mr. C.A.M.J. de Wit, advocaat te Schijndel, hoger beroep ingesteld.
VGZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2006. Appellante is verschenen en heeft zich laten bijstaan door mr. De Wit. VGZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Y.C.M. van Iersel-de Groot, werkzaam bij VGZ.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Bij brief van 4 juni 2002 heeft de plastisch chirurg dr H.F. Aarts VGZ namens appellante verzocht om toestemming voor een abdominoplastiek met een vetschortreductie.
VGZ heeft die aanvraag bij besluit van 1 augustus 2002 afgewezen.
Het College voor Zorgverzekeringen (CvZ) heeft bij brief van 21 maart 2003 aangegeven zich met de afwijzing te kunnen verenigen.
VGZ heeft het bezwaar van appellante tegen het besluit van 1 augustus 2002 bij besluit van 27 maart 2003 ongegrond verklaard. Dit berustte op het standpunt dat appellante niet voldoet aan de criteria voor vergoeding van een plastisch-chirurgische behandeling als aangevraagd. Er is volgens VGZ geen sprake van een verminking of van aantoonbare lichamelijke functiestoornissen, zoals bedoeld in artikel 2 van de Regeling medisch-specialistische zorg Ziekenfondswet (hierna: Regeling). Voorts heeft VGZ aangegeven dat de Regeling geen ruimte biedt voor honorering van de aanvraag op basis van psychische klachten.
De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 27 maart 2003 ongegrond verklaard. Zij heeft overwogen dat geen sprake is van lichamelijke functiestoornissen of van een verminking als bedoeld in de Regeling en dat de afwijzing door VGZ op voldoende onderzoek berust.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat sprake is van aantoonbare lichamelijke functiestoornissen - pijnklachten waardoor appellante wordt beperkt in haar mobiliteit - en verminkingen, dat geen zorgvuldig onderzoek door VGZ is verricht en dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Gelet op alle thans ter beschikking staande gegevens, is de Raad, evenals de rechtbank in de aangevallen uitspraak, met de strekking waarvan de Raad zich verenigt, tot het oordeel gekomen dat VGZ bij het besluit van 27 maart 2003 terecht de aanvraag van appellante heeft afgewezen, omdat niet wordt voldaan aan de in artikel 2 van de Regeling genoemde criteria.
Daarbij heeft de Raad in aanmerking genomen de bevindingen van de medisch adviseur van VGZ van 23 juli 2002 die appellante heeft gezien op zijn spreekuur, de aanvraag van 4 juni 2002 van de plastisch chirurg dr H.F. Aarts en zijn aanvulling daarop van 15 oktober 2003. Voor de door appellante genoemde pijnklachten is in de medische gegevens geen onderbouwing te vinden.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan niet slagen reeds omdat het ‘gelijke geval’ waarop appellante zich beroept toestemming betrof voor een (andersoortige) behandeling door een ander bestuursorgaan dan VGZ.
Het voorgaande betekent dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.I. ‘t Hooft als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en A.W.M. Bijloos als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2006.
(get.) M.I. ‘t Hooft.
(get.) R.L. Rijnen.
RB0607