ECLI:NL:CRVB:2006:AY3957

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/3653 WWB-VV + 06/3655 WWB-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake loonkostensubsidie door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam

In deze zaak hebben verzoeksters, gevestigd te Amsterdam, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 mei 2006. De rechtbank had het bezwaar van verzoeksters tegen het niet tijdig nemen van een besluit over hun verzoek tot vaststelling van loonkostensubsidie over het jaar 2003 afgewezen, omdat er geen belang was bij een dergelijk besluit. Verzoeksters hebben vervolgens een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij de Centrale Raad van Beroep, waarin zij vroegen om een voorschot van € 500.000,-- op de subsidie waar zij aanspraak op maken.

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk ongegrond is. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er onvoldoende zwaarwegende belangen zijn aan de zijde van verzoeksters om het verzoek toe te wijzen. Daarbij is het restitutierisico voor het College in overweging genomen, evenals de omvang van het gevorderde bedrag. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat de Raad voornemens is om alle aanhangige zaken van verzoeksters binnen twee tot drie maanden ter zitting te behandelen, wat de urgentie van het verzoek verder relativeert.

De uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier, en is openbaar uitgesproken op 7 juli 2006. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten of een bepaling omtrent het griffierecht.

Uitspraak

06/3653 WWB-VV
06/3655 WWB-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van:
[verzoekster 2] en [verzoekster 2], gevestigd te Amsterdam (hierna: verzoeksters),
in verband met het hoger beroep van:
verzoeksters
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 mei 2006, 06/464 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
verzoeksters
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 7 juli 2006
I. PROCESVERLOOP
Verzoeksters hebben bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
De secretaris van de Raad van State heeft, met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in verbinding met artikel 6:24 van de Awb, het hoger-beroepschrift doorgezonden aan de Raad.
Verzoeksters hebben vervolgens tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan en daarbij - kort gezegd - de voorzieningenrechter van de Raad verzocht te bepalen dat het College aan verzoeksters een voorschot ten bedrage van € 500.000,-- dient uit te keren op een subsidie op grond van het Besluit in- en doorstroombanen waarop verzoeksters aanspraak maken.
II. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening meebrengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is het niet bindend voor de beslissing in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat, gelet op artikel 4 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand, de Raad bevoegd is ter zake van het hoger beroep van verzoeksters tegen de aangevallen uitspraak. Dit betekent vervolgens dat de voorzieningenrechter van de Raad bevoegd is ter zake van het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter laat in het midden of - ook - de [verzoekster 2] belanghebbende is.
Op grond van de volgende overwegingen is de voorzieningenrechter van oordeel dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk ongegrond is, zodat uitspraak kan worden gedaan zonder toepassing van artikel 8:83, eerste lid, van de Awb.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het College het bezwaar van verzoeksters tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun verzoek van 4 oktober 2004 tot het nemen van een besluit omtrent de vaststelling van loonkostensubsidie over het jaar 2003 op grond van het Besluit in- en doorstroombanen, terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van belang bij een dergelijk besluit.
De voorzieningenrechter acht het, mede gelet op de feitelijke en juridische complexiteit van de onderhavige zaak (welke zaak bovendien niet los kan worden gezien van de - talrijke - overige bij de Raad aanhangige zaken van verzoeksters), niet mogelijk op grond van de thans beschikbare gegevens tot een verantwoorde - voorlopige - beantwoording te komen van de vraag of de beweerde aanspraak van verzoeksters op subsidie uiteindelijk in rechte zal worden gehonoreerd. De beantwoording van die vraag reikt ook aanmerkelijk verder dan de rechtsvraag (van formele aard) die - thans - in de hoofdzaak aan de orde is.
De voorzieningenrechter ziet vervolgens, gelet op de gedingstukken, aan de zijde van verzoeksters onvoldoende zwaarwegende belangen om tot toewijzing van de gevraagde voorlopige voorziening over te gaan. Daarbij heeft de voorzieningenrechter betrokken het restitutierisico van het College, zulks mede in relatie tot de omvang van het door verzoeksters gevorderde bedrag. Voorts heeft de voorzieningenrechter daarbij betrokken dat de Raad voornemens is alle thans bij de Raad aanhangige zaken van verzoeksters binnen twee tot drie maanden ter zitting te behandelen.
Voor een veroordeling in de proceskosten of een bepaling omtrent het griffierecht ziet de voorzieningenrechter ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons. De beslissing is, in tegenwoordigheid M. Renden als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2006.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) M. Renden.
EK0707