ECLI:NL:CRVB:2006:AY3851

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/3475 AW-VV + 06/3259 AW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om voorlopige voorziening in hoger beroep inzake herplaatsingstraject en salarisbetaling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juli 2006 uitspraak gedaan in het hoger beroep van het dagelijks bestuur van WNO-bedrijven (handelend onder de naam Breed) tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem van 14 april 2006. Het dagelijks bestuur had verzocht om een voorlopige voorziening, terwijl betrokkene, die werkzaam was bij Breed, uitvoering van de aangevallen uitspraak wenste. De rechtbank had eerder de beroepen van betrokkene gegrond verklaard en het besluit van het dagelijks bestuur inzake zijn plaatsing in algemene dienst vernietigd. De voorzieningenrechter overwoog dat het dagelijks bestuur niet voldoende zwaarwegende belangen had aangevoerd om de voorlopige voorziening te treffen. Het dagelijks bestuur had geen restitutierisico aangetoond en de voorzieningenrechter concludeerde dat betrokkene weer in dienst was van Breed. De voorzieningenrechter heeft het verzoek van het dagelijks bestuur afgewezen en het verzoek van betrokkene toegewezen, waarbij werd bepaald dat het herplaatsingstraject met een duur van zeven maanden aanvangt op 1 augustus 2006. Tevens werd bepaald dat het dagelijks bestuur het griffierecht aan betrokkene vergoedt.

Uitspraak

06/3475 AW-VV
06/3259 AW-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op de verzoeken om een voorlopige voorziening van:
het dagelijks bestuur van WNO-bedrijven (handelend onder de naam Breed), te Nijmegen (hierna: het dagelijks bestuur),
en
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
in verband met het hoger beroep van:
het dagelijks bestuur
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 14 april 2006, 05/875 en 05/3432 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
betrokkene,
en
het dagelijks bestuur
Datum uitspraak: 10 juli 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens het dagelijks bestuur is hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Het dagelijks bestuur heeft tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Betrokkene heeft bezwaar gemaakt bij het dagelijks bestuur tegen de (fictieve) weigering een nader besluit te nemen ter uitvoering van de aangevallen uitspraak. Betrokkene heeft tevens een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan bij de rechtbank Arnhem. De rechtbank heeft het voornoemde bezwaar en dit verzoek ter behandeling doorgezonden naar deze Raad.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2006, waar betrokkene in persoon is verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Breur, advocaat te Nijmegen en mr. M.P.J. Rubens, advocaat te Boven-Leeuwen, en tot 2005 juridisch adviseur bij Breed.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2. Betrokkene is bij Breed werkzaam geweest als hoofd financieel economische zaken. Naar aanleiding van een reorganisatie is zijn functie opgeheven en is betrokkene geplaatst in de functie van senior adviseur bij de afdeling Services. Het daartegen gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard bij uitspraak van 3 september 2003 waarop betrokkene hoger beroep heeft ingesteld. Vervolgens zijn partijen een schikking overeengekomen waarin - kort weergegeven - de intentie is opgenomen dat de herplaatsactiviteiten extern gericht zullen zijn en voorts dat het sociaal plan van toepassing blijft. Tevens is daarin bepaald dat de herschikkingstermijn wordt verlengd met één jaar, dat deze eindigt per 1 november 2004, tenzij voordien sprake is van detachering, waardoor de termijn met de duur van de detachering wordt opgeschort. Betrokkene heeft vervolgens het hoger beroep ingetrokken.
1.3. Betrokkene heeft daarna vier maanden op detacheringsbasis werkzaamheden verricht voor de Katholieke Universiteit Nijmegen. Bij een volgende reorganisatie in maart 2004 is betrokkene wederom aangemerkt als herschikkingskandidaat. Daartegen heeft betrokkene geen bezwaar gemaakt. Vervolgens heeft betrokkene aan de hand van de lijst met nieuwe functies drie functies geselecteerd en daarvoor zijn belangstelling kenbaar gemaakt. Bij het advies van 6 mei 2004 van de Adviescommissie aan de Algemeen Directeur a.i. is geadviseerd betrokkene niet te plaatsen in die functies. Tevens is geadviseerd het traject van outplacement voort te zetten. Betrokkene heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid daartegen zijn bezwaren kenbaar te maken.
1.4. Betrokkene is vervolgens bij besluit van 23 september 2004 geplaatst in algemene dienst bij de afdeling Personeel en Organisatie ten behoeve van het vervolgen van de reeds ingezette actie van outplacement. Bij dat besluit is vermeld dat betrokkene tot 1 maart 2005 de ruimte wordt geboden een externe functie te vinden. Tevens is bij afzonderlijke brief van gelijke datum een aanbod gedaan voor een bonus/aanvulling indien betrokkene voor 1 maart 2005 een externe functie accepteert. Het dagelijks bestuur heeft het tegen voornoemd plaatsingsbesluit gemaakte bezwaar bij zijn besluit van 18 februari 2004 (lees: 2005) ongegrond verklaard en het bezwaar tegen het aanbod voor een bonus/aanvulling niet-ontvankelijk verklaard.
1.5. Aan appellant is bij besluit van 18 februari 2005 met ingang van 1 maart 2005 op grond van artikel 8:4 van de Arbeidsvoorwaardenregeling WNO-bedrijven (AVR) eervol ontslag verleend. Het daartegen gemaakte bezwaar heeft het dagelijks bestuur ongegrond verklaard bij zijn besluit van 27 juli 2005.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen gegrond verklaard en het bestreden besluit inzake de plaatsing in algemene dienst van 18 februari 2005 vernietigd voor zover dat was aangevochten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het besluit om betrokkene niet te laten deelnemen aan de interne herplaatsingsprocedure in strijd is met het sociaal plan en het flankerend beleid, die volgens de schikking op betrokkene van toepassing zouden blijven. Omdat deze regelingen (ook) zien op plaatsingsinspanningen voor een passende interne functie, heeft de rechtbank uit de tussen partijen gesloten overeenkomst niet genoegzaam kunnen afleiden dat betrokkene uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van plaatsing op een interne functie. De rechtbank heeft overwogen dat het dagelijks bestuur voor het restant van de herschikkingstermijn alsnog aan zijn herplaatsingsinspanningen, zowel intern als extern, inhoud zal moeten geven. Op de grond dat het voorgaande tot gevolg heeft dat het ontslag een toereikende grondslag mist heeft de rechtbank ook het bestreden besluit van 27 juli 2005 en het primaire ontslagbesluit van 18 februari 2005 vernietigd. Voorts zijn bepalingen gegeven over griffierecht en proceskosten.
3. Zoals in rubriek I is vermeld hebben zowel betrokkene als het dagelijks bestuur verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Betrokkene wenst uitvoering van de aangevallen uitspraak terwijl het dagelijks bestuur om opschorting van de werking van de aangevallen uitspraak heeft verzocht. Het dagelijks bestuur is van mening dat de aangevallen uitspraak waarschijnlijk geen stand zal houden en dat er niet alleen sprake is van een financieel belang voor Breed dat bestaat in het niet behoeven over te gaan tot nabetaling van bezoldiging, maar dat door opschorting van de werking van de aangevallen uitspraak ook praktische en juridische problemen worden voorkomen.
4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Overeenkomstig vaste rechtspraak van de Raad dient in hoger beroep ook de door betrokkene aangevochten (fictieve) weigering om te beslissen met overeenkomstige toepassing van artikel 6:19, eerste lid, in verbinding met artikel 6:24, eerste lid, van de Awb te worden beoordeeld. In dat kader kan ook een voorlopige voorziening worden getroffen, indien onverwijlde spoed gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2. De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat de enkele omstandigheid dat de aangevallen uitspraak naar het oordeel van het dagelijks bestuur niet in stand zal kunnen blijven, op zichzelf niet een voldoende grondslag vormt voor het oordeel dat een spoedeisend belang het treffen van een voorlopige voorziening vordert. De wetgever heeft immers aan het instellen van hoger beroep in zaken als de onderhavige uitdrukkelijk geen schorsende werking willen toekennen en daarmee het risico van mogelijke problemen bij de naleving van een in hoger beroep aangevochten uitspraak bij het betrokken bestuursorgaan gelegd. Er zijn gevallen denkbaar waarin de bij uitvoering van een uitspraak betrokken belangen dermate zwaarwegend zijn dat aan de hand van een voorlopig oordeel omtrent de mate van waarschijnlijkheid dat die uitspraak in stand zal kunnen blijven wordt bezien of voor doorbreking van het door de wetgever gewenste stelsel in het concrete voorliggende geval aanleiding bestaat. De door het dagelijks bestuur aangedragen consequenties van uitvoering van de aangevallen uitspraak zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aan te merken als zwaarwegende belangen als hiervoor bedoeld. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
4.3. Ter zitting van de voorzieningenrechter is namens het dagelijks bestuur verklaard dat er geen sprake is van een restitutierisico ter zake van de terugbetaling van bezoldiging door betrokkene in het geval de aangevochten uitspraak stand zal houden. Het belang is volgens het dagelijks bestuur met name gelegen in het voorkomen van praktische en juridische problemen. Zo zou een besluit genomen dienen te worden ter herstel van de aanstelling van betrokkene. Voorts zouden herplaatsingsactiviteiten bezwaarlijk zijn omdat een detacheringsovereenkomst of een interne functie problemen zouden geven indien het ontslag in hoger beroep toch stand zal houden.
4.4. De voorzieningenrechter stelt naar aanleiding van het verhandelde ter zitting vast dat het dagelijks bestuur heeft erkend dat geen sprake is van een restitutierisico, zodat geen belang bestaat bij schorsing van de uit de aangevallen uitspraak voortvloeiende verplichting tot betaling van bezoldiging. Over het verzoek om een werkgeversverklaring ten behoeve van een hypotheek zijn partijen het tijdens de zitting eens geworden zodat dat punt geen behandeling meer behoeft.
4.5. Ten aanzien van de gestelde praktische en juridische problemen overweegt de voorzieningenrechter dat het dagelijks bestuur er aan voorbij ziet dat een besluit tot herstel van de aanstelling niet nodig is omdat bij de aangevallen uitspraak zowel het besluit op bezwaar als het primaire ontslagbesluit zijn vernietigd, zodat betrokkene thans weer in dienst is van Breed. De voorzieningenrechter is verder ten aanzien van de problemen die kunnen ontstaan bij de te verrichten interne en externe herplaatsingsinspanningen niet tot de overtuiging kunnen komen dat het hier onoverkomelijke problemen betreft waarvoor geen oplossing zou kunnen worden gevonden.
4.6. Het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek van het dagelijks bestuur dient te worden afgewezen en dat het dagelijks bestuur uitvoering dient te geven aan de aangevallen uitspraak.
4.7. Uit het hiervoor overwogene vloeit tevens voort dat het verzoek van betrokkene, voor zover dit uitvoering van de aangevallen uitspraak inhoudt, voor toewijzing in aanmerking komt. Concreet betekent dit dat het dagelijks bestuur dient over te gaan tot salarisbetaling en met voortvarendheid een herplaatsingstraject, zowel intern als extern gericht, dient op te starten. In de aangevallen uitspraak is in een overweging ten overvloede bepaald dat het herplaatsingstraject zeven maanden zal dienen te bedragen. Nu de aangevallen uitspraak dateert van 14 april 2006, en het dagelijks bestuur hieraan nog geen uitvoering heeft gegeven, acht de voorzieningenrechter het aangewezen te bepalen dat deze termijn zal aanvangen op 1 augustus 2006.
5. De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek (06/3475 AW-VV) van het dagelijks bestuur om toepassing van artikel 8:81 van de Awb af;
Wijst het verzoek (06/3259 AW-VV) van betrokkene om toepassing van artikel 8:81 van de Awb toe voor zover daarbij om uitvoering van de aangevallen uitspraak is verzocht;
Treft een voorlopige voorziening aldus dat het herplaatsingstraject met een duur van zeven maanden aanvangt op 1 augustus 2006;
Bepaalt dat WNO-bedrijven aan betrokkene het door hem in de voorlopige voorzieningprocedure betaalde griffierecht van € 141,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra. De beslissing is, in tegenwoordigheid van F.M.S. Requisizione als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2006.
(get.) A. Beuker-Tilstra
(get.) F.M.S. Requisizione
FB/10/7