05/4563 WSF + 05/5672 WSF
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 5 juli 2005, kenmerk 04/1171 (hierna: aangevallen uitspraak),
[betrokkene], destijds wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
Datum uitspraak: 30 juni 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Bij haar beroepschrift heeft appellante een nader besluit, gedateerd 21 juli 2005, meegezonden. Bij dit besluit is uitvoering gegeven aan de aangevallen uitspraak. Appellante heeft de Raad verzocht dit nadere besluit eveneens te vernietigen, indien de aangevallen uitspraak wordt vernietigd en het inleidende beroep van betrokkene alsnog ongegrond wordt verklaard.
De moeder van betrokkene, mevrouw [naam moeder], heeft namens betrokkene een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2006. Appellante was vertegenwoordigd door mr. M. van der Toorn. Van betrokkene en haar moeder is een bericht van verhindering ontvangen.
Bij schrijven van 10 september 2004 heeft appellante aan betrokkene meegedeeld dat bij controle is gebleken dat het woonadres dat zij aan de IB-Groep heeft doorgegeven ([adres 1], [woonplaats]) afwijkt van het adres waarop zij in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) staat ingeschreven ([adres 2], [plaatsnaam]). Betrokkene is in die brief gewaarschuwd dat indien zij de afwijking tussen beide adressen niet binnen vier weken ongedaan maakt, de haar toegekende beurs naar de norm voor een uitwonende studerende met ingang van augustus 2004 wordt omgezet in een beurs naar de norm voor een thuiswonende studerende.
Vervolgens heeft appellante bij besluit van 12 november 2004 de aan betrokkene toegekende studiefinanciering met ingang van augustus 2004 omgezet in een beurs naar de norm voor een thuiswonende studerende.
Tegen dit besluit heeft betrokkene bezwaar gemaakt bij bezwaarschrift van 23 november 2004. Zij heeft daarbij aangevoerd dat zij de wijziging van haar woonadres wel degelijk binnen vier weken heeft doorgegeven, namelijk bij schrijven van
21 september 2004.
Bij besluit van 8 december 2004 (hierna: het bestreden besluit) heeft appellante het bezwaar ongegrond verklaard, omdat betrokkene de discrepantie tussen het opgegeven woonadres en het GBA-adres niet binnen vier weken, doch eerst in haar bezwaarschrift heeft opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft daartoe - kort samengevat - overwogen dat artikel 1.5, tweede lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) wegens strijd met artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) buiten toepassing dient te blijven.
Appellante keert zich terecht tegen dit oordeel van de rechtbank.
Zoals de Raad inmiddels in tal van hoger beroepen tegen uitspraken van de rechtbanken Assen, Groningen en Leeuwarden als zijn oordeel te kennen heeft gegeven (bijvoorbeeld CRvB 02-12-2005, 05/2811, LJN: AU7521) hebben omzettingsbesluiten als bedoeld in artikel 1.5, tweede lid van de Wsf 2000 een zuiver reparatoir karakter, zodat buiten toepassing laten van dit wettelijk voorschrift wegens strijd met artikel 6 EVRM niet aan de orde is.
Dit brengt mee dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en dat alsnog een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit moet worden gegeven.
Betrokkene heeft aangevoerd dat zij zich in september 2004 in de GBA Veendam heeft laten inschrijven en dat zij haar juiste woonadres ([adres 3] te [woonplaats]) bij schrijven van 21 september 2004, derhalve binnen de gestelde termijn van vier weken, heeft doorgegeven.
Appellante heeft de ontvangst van de brief van 21 september 2004 betwist. Betrokkene kan niet aantonen dat zij die brief inderdaad heeft verzonden. Onder deze omstandigheden kan niet als vaststaand worden aangenomen dat betrokkene de discrepantie tussen het GBA-adres en het opgegeven woonadres binnen vier weken heeft opgegeven.
Hieruit volgt dat het inleidende beroep alsnog ongegrond moet worden verklaard.
Door de vernietiging van de aangevallen uitspraak ontvalt de grondslag aan het ter uitvoering van die uitspraak gegeven nadere besluit van 21 juli 2005. Daarom dient dat besluit te worden vernietigd.
Er zijn geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Vernietigt het nadere besluit van 21 juli 2005;
Verklaart het inleidende beroep alsnog ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.E. Nijdam als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2006.