ECLI:NL:CRVB:2006:AX9584
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Overschrijding beroepstermijn niet verschoonbaar in AOW-zaak
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die in Marokko woont, tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 augustus 2005. De rechtbank had het beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard omdat het beroepschrift niet tijdig was ingediend. Appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) van 12 januari 2004, waarin zijn aanvraag voor een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) was afgewezen. De Svb had geoordeeld dat appellant niet verzekerd was geweest onder de AOW.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 23 juni 2006 uitspraak gedaan. Tijdens de zitting op 29 mei 2006 was appellant niet verschenen, maar de Svb was vertegenwoordigd door J.Y. van den Berg. De Raad overwoog dat de rechtbank niet zorgvuldig had gehandeld door het beroep niet-ontvankelijk te verklaren zonder appellant de kans te geven zijn standpunt kenbaar te maken. Desondanks oordeelde de Raad dat het hoger beroep niet kon slagen, omdat appellant zijn beroepschrift te laat had ingediend. De termijn van zes weken, zoals genoemd in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), was verstreken.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb, wat betreft de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door voorzitter T.L. de Vries, in aanwezigheid van griffier M.F. van Moorst, en werd openbaar uitgesproken op 23 juni 2006.