ECLI:NL:CRVB:2006:AX9584

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-6383 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding beroepstermijn niet verschoonbaar in AOW-zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die in Marokko woont, tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 augustus 2005. De rechtbank had het beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard omdat het beroepschrift niet tijdig was ingediend. Appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) van 12 januari 2004, waarin zijn aanvraag voor een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) was afgewezen. De Svb had geoordeeld dat appellant niet verzekerd was geweest onder de AOW.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 23 juni 2006 uitspraak gedaan. Tijdens de zitting op 29 mei 2006 was appellant niet verschenen, maar de Svb was vertegenwoordigd door J.Y. van den Berg. De Raad overwoog dat de rechtbank niet zorgvuldig had gehandeld door het beroep niet-ontvankelijk te verklaren zonder appellant de kans te geven zijn standpunt kenbaar te maken. Desondanks oordeelde de Raad dat het hoger beroep niet kon slagen, omdat appellant zijn beroepschrift te laat had ingediend. De termijn van zes weken, zoals genoemd in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), was verstreken.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb, wat betreft de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door voorzitter T.L. de Vries, in aanwezigheid van griffier M.F. van Moorst, en werd openbaar uitgesproken op 23 juni 2006.

Uitspraak

05/6383 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (Marokko) (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 augustus 2005, 04/933 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb),
Datum uitspraak: 23 juni 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2006. Appellant is daar niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.
II. OVERWEGINGEN
Met ingang van 1 januari 2003 zijn de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voorzover het betreft de Sociale verzekeringsbank in werking getreden. Thans oefent de Svb de taken en bevoegdheden uit die tot genoemde datum werden uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank. In deze uitspraak wordt onder de Svb tevens verstaan de Sociale Verzekeringsbank.
Bij beslissing op bezwaar van 12 januari 2004 (hierna: het bestreden besluit) heeft de Svb zijn besluit van 29 mei 2002 gehandhaafd, waarbij geweigerd is een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) aan appellant toe te kennen, omdat niet is gebleken dat appellant verzekerd is geweest ingevolge die wet.
Bij brief van 27 februari 2004, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 4 maart 2004, heeft appellant beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroepschrift niet tijdig is ingediend en niet gebleken is van omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
Appellant heeft dit oordeel in hoger beroep betwist.
De Raad overweegt het volgende.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het beroep van appellant niet is ingesteld binnen de in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genoemde termijn van zes weken, na de bekendmaking van het bestreden besluit op
12 januari 2004 door verzending aan appellant en zijn toenmalige gemachtigde, welke eindigde op 23 februari 2004. Nu het beroepschrift niet voor het einde van de beroepstermijn ter post is bezorgd, maar kennelijk eerst op 27 februari 2004, is artikel 6:9 van de Awb in dit geval niet van toepassing.
Met betrekking tot de vraag of op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring van het beroep achterwege had moeten blijven is de Raad van oordeel dat de rechtbank niet voldoende zorgvuldig heeft gehandeld. Zoals de Raad al eerder heeft overwogen, onder meer in zijn uitspraak van 11 oktober 1994, LJN ZB0889, behoort de rechter partijen uit een oogpunt van behoorlijke procesorde niet onverhoeds te overvallen met een niet-ontvankelijkverklaring. Het behoort weliswaar tot de taak van de rechter om zich met betrekking tot de ontvankelijkheid een eigen oordeel te vormen en naar eigen inzicht dienaangaande te beslissen, doch hij behoort daartoe niet over te gaan zonder partijen in enig stadium van de procedure in de gelegenheid te hebben gesteld hun standpunt dienaangaande kenbaar te maken.
De Raad heeft geen aanleiding gevonden de aangevallen uitspraak wegens deze schending van de goede procesorde te vernietigen, en het geschil terug te wijzen naar de rechtbank, nu appellant na kennisneming van de aangevallen uitspraak in hoger beroep geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd welke bij de beoordeling van de toepassing van
artikel 6:11 van de Awb van belang zouden kunnen zijn.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.F. van Moorst als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2006.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) M.F. van Moorst.
III. DÉCISION
La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale),
statue:
confirme la décision attaquée.
Par conséquent, décidée par M. le maître T.L. de Vries en présence de le maître M.F. van Moorst en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 23 juin 2006.