ECLI:NL:CRVB:2006:AX9571
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering AOW-uitkering en vaststelling aflossingscapaciteit
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de terugvordering van te veel betaalde AOW-uitkering door de Sociale verzekeringsbank (Svb) aan de orde is. Appellant ontving een AOW-pensioen dat door de Svb herzien werd met terugwerkende kracht, en de Svb kondigde aan het teveel betaalde bedrag van € 4.145,22 terug te vorderen. Appellant heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen het herzieningsbesluit, maar heeft wel bezwaar gemaakt tegen de terugvordering. De Svb heeft in het bestreden besluit geoordeeld dat de aflossingscapaciteit van appellant correct was vastgesteld op € 50,- per maand, en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de Svb terecht heeft besloten tot terugvordering. De Raad stelt vast dat appellant in de periode van augustus 2002 tot en met maart 2003 te veel AOW-pensioen heeft ontvangen en dat de berekening van de aflossingscapaciteit op basis van de door appellant verstrekte gegevens correct is uitgevoerd. Appellant heeft geen bewijs geleverd dat de aflossingscapaciteit onjuist is vastgesteld of dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De Raad wijst erop dat dringende redenen slechts in uitzonderlijke gevallen kunnen worden aangenomen, en dat de financiële gevolgen van terugvordering voor appellant niet als zodanig zijn aangemerkt.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan in aanwezigheid van de griffier en bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank, waarbij de Svb in het gelijk is gesteld. De Raad concludeert dat de terugvordering van het teveel betaalde AOW-pensioen rechtmatig is en dat de aflossingscapaciteit van appellant op juiste wijze is vastgesteld.