ECLI:NL:CRVB:2006:AX9571

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-6900 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering AOW-uitkering en vaststelling aflossingscapaciteit

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de terugvordering van te veel betaalde AOW-uitkering door de Sociale verzekeringsbank (Svb) aan de orde is. Appellant ontving een AOW-pensioen dat door de Svb herzien werd met terugwerkende kracht, en de Svb kondigde aan het teveel betaalde bedrag van € 4.145,22 terug te vorderen. Appellant heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen het herzieningsbesluit, maar heeft wel bezwaar gemaakt tegen de terugvordering. De Svb heeft in het bestreden besluit geoordeeld dat de aflossingscapaciteit van appellant correct was vastgesteld op € 50,- per maand, en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de Svb terecht heeft besloten tot terugvordering. De Raad stelt vast dat appellant in de periode van augustus 2002 tot en met maart 2003 te veel AOW-pensioen heeft ontvangen en dat de berekening van de aflossingscapaciteit op basis van de door appellant verstrekte gegevens correct is uitgevoerd. Appellant heeft geen bewijs geleverd dat de aflossingscapaciteit onjuist is vastgesteld of dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De Raad wijst erop dat dringende redenen slechts in uitzonderlijke gevallen kunnen worden aangenomen, en dat de financiële gevolgen van terugvordering voor appellant niet als zodanig zijn aangemerkt.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan in aanwezigheid van de griffier en bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank, waarbij de Svb in het gelijk is gesteld. De Raad concludeert dat de terugvordering van het teveel betaalde AOW-pensioen rechtmatig is en dat de aflossingscapaciteit van appellant op juiste wijze is vastgesteld.

Uitspraak

04/6900 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 november 2004, 04/512 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 23 juni 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.M. van Daalhuizen, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2006. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Van Daalhuizen voornoemd. De Svb heeft zich – na schriftelijk bericht – niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 4 april 2003 heeft de Svb het pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) van appellant herzien met ingang van augustus 2002 en bij separate brief aangekondigd het teveel betaalde AOW-pensioen van appellant terug te vorderen.
Tegen het besluit van 4 april 2003 heeft appellant geen rechtsmiddelen ingediend.
Bij besluit van 11 september 2003 heeft de Svb aan appellant medegedeeld dat de over de periode augustus 2002 tot en met maart 2003 te veel betaalde uitkering van € 4.145,22 wordt teruggevorderd en dat op grond van het door appellant ingevulde formulier berekening aflossingscapaciteit is gebleken dat de openstaande vordering in maandelijkse termijnen van € 50,- met het AOW-pensioen kan worden verrekend.
Bij beslissing op bezwaar van 12 februari 2004 (hierna: het bestreden besluit) heeft de Svb het door appellant ingediende bezwaarschrift tegen het besluit van 11 september 2003 ongegrond verklaard. Hierbij is overwogen dat in hetgeen in de bezwaarfase door appellant is aangevoerd niet is gebleken dat de aflossingscapaciteit onjuist is vastgesteld of dat er dringende redenen zijn om van de gebruikmaking van die aflossingscapaciteit af te zien.
De rechtbank heeft het standpunt van gedaagde in de aangevallen uitspraak onderschreven.
In hoger beroep is namens appellant herhaald dat hij een gekort AOW-pensioen en een APNA-pensioen ontvangt en steeds minder geld overhoudt om van te leven, met name veroorzaakt door de ongunstige wisselkoersen bij de uitbetaling van het APNA-pensioen. De rechtbank had appellant een termijn moeten gunnen om aan te tonen dat zijn inkomen beneden de aflossingscapaciteit was gedaald. Op grond van dringende redenen dient de Svb van terugvordering en invordering van het teveel betaalde pensioen af te zien.
Bij besluit van 14 oktober 2005 heeft de Svb de invordering van de teveelbetaling opgeschort met ingang van oktober 2005 omdat uit de opgave van de inkomsten van appellant is gebleken dat de huidige aflossingscapaciteit op nihil gesteld moet worden.
De Raad overweegt als volgt.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant in de periode augustus 2002 tot en met maart 2003 te veel AOW-pensioen heeft ontvangen ter hoogte van € 4.145,22. Partijen zijn slechts verdeeld over de vraag of de Svb terecht heeft besloten dat er geen dringende redenen zijn om af te zien van de terug- en invordering van het te veel betaalde AOW-pensioen en subsidiair of de Svb de aflossingscapaciteit van appellant ten tijde in geding correct heeft berekend.
Op grond van artikel 24, eerste lid, van de AOW is de Svb gehouden het onverschuldigd betaalde pensioen terug te vorderen. Op grond van artikel 24, vierde lid, van de AOW kan de Svb, indien dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Zoals de Raad reeds meermalen heeft overwogen kunnen dringende redenen als hier bedoeld slechts zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de financiële en/of sociale consequenties die een terugvordering voor een verzekerde heeft. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. In het algemeen hanteert de Svb dan de in de jurisprudentie ondersteunde lijn dat met dergelijke omstandigheden pas rekening wordt gehouden bij de beslissing inzake de wijze van terugbetaling. Met gedaagde en de rechtbank is de Raad van oordeel dat van dergelijke consequenties als hiervoor bedoeld niet is gebleken.
Op grond van de resultaten van het door gedaagde verrichte inkomensonderzoek naar de financiële draagkracht van appellant is een aflossingscapaciteit berekend van € 50,- per maand. Deze berekening is gebaseerd op het formulier “berekening aflossingscapaciteit” en de door de toenmalige gemachtigde van appellant verstrekte stukken. Namens appellant zijn ook thans geen gegevens overgelegd waaruit zou moeten blijken dat destijds in september 2003 bij de berekening van de aflossingscapaciteit van onjuiste gegevens is uitgegaan. De Raad is voorts niet gebleken dat de aflossingscapaciteit niet overeenkomstig de wettelijke bepalingen is berekend of dat het door de Svb op basis van de toen bekende gegevens berekende bedrag aan aflossingscapaciteit onjuist zou zijn vastgesteld. De Raad kan appellant dan ook niet volgen in zijn betoog dat de berekende aflossingscapaciteit niet mocht worden aangewend ter verrekening van de vordering van de Svb. Eerst in juli 2005 is namens appellant aangegeven dat zijn inkomsten onder de beslagvrije voet zijn gedaald, hetgeen werd veroorzaakt door een verlaging in het APNA-pensioen door het wegvallen van de kindertoelage en een ongunstige wisselkoers. Dit gegeven is voor de Svb vervolgens aanleiding geweest de invordering op te schorten. Het dient voor rekening van appellant te komen dat hij van eventuele eerdere relevante wijzigingen in zijn inkomenspositie geen opgave bij de Svb heeft gedaan.
Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit op goede gronden is genomen.
Dit betekent dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.F. van Moorst als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2006.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) M.F. van Moorst.
MH