ECLI:NL:CRVB:2006:AX9559

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-6833 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Centrale Raad van Beroep in hoger beroep tegen uitspraak rechtbank op herziening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen van 26 november 2004, waarin het verzoek om herziening van een eerdere uitspraak werd afgewezen. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft op 23 juni 2006 uitspraak gedaan. De appellante, vertegenwoordigd door haar echtgenoot, had eerder een verzoek ingediend bij de Svb om terug te komen van een besluit uit 1992 over de premie voor de vrijwillige verzekering ingevolge de AOW en AWW. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, omdat de aangevoerde feiten niet voldeden aan de criteria voor herziening volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De CRvB overweegt dat volgens artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet alleen belanghebbenden en bestuursorganen hoger beroep kunnen instellen tegen uitspraken van de rechtbank die onder afdeling 8.2.6 van de Awb vallen. De aangevallen uitspraak van de rechtbank is echter niet een uitspraak als bedoeld in deze afdeling, waardoor de CRvB zich onbevoegd verklaart om het hoger beroep te behandelen. De Raad wijst erop dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet leidt tot de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen tegen de afwijzing van een herzieningsverzoek.

De uitspraak van de CRvB benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen in bestuursrechtelijke zaken en bevestigt dat niet elke uitspraak van de rechtbank vatbaar is voor hoger beroep. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor de toepassing van artikel 8:75 van de Awb, wat betreft de proceskosten. De uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van griffier P.H. Broier, en is openbaar uitgesproken op 23 juni 2006.

Uitspraak

04/6833 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 26 november 2004, 04/1134 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 23 juni 2006
I. PROCESVERLOOP
Met ingang van 1 januari 2003 zijn de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voorzover het betreft de Sociale verzekeringsbank in werking getreden. Thans oefent de Svb de taken en bevoegdheden uit die tot genoemde datum werden uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank. In deze uitspraak wordt onder de Svb tevens verstaan de Sociale Verzekeringsbank.
Namens appellante heeft haar echtgenoot, [naam echtgenoot], hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het geschil is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad van 12 mei 2006, waar partijen - de Svb met kennisgeving - niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Bij uitspraak van 22 juni 2000 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen een beslissing op bezwaar van de Svb van 5 augustus 1999 ongegrond verklaard. Bij dit besluit heeft de Svb het verzoek van appellante om terug te komen van een besluit van 10 september 1992, waarbij de door appellante verschuldigde premie voor de vrijwillige verzekering ingevolge de AOW en de AWW is vastgesteld over het tijdvak van 6 juni 1985 tot en met 7 maart 1991, afgewezen. Appellante heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen de uitspraak van de rechtbank van 22 juni 2000.
Bij brief van 22 juli 2004 heeft de echtgenoot van appellante zich gewend tot de Raad met een verzoek om herziening van de uitspraak van de rechtbank van 22 juni 2000. De griffier van de Raad heeft dit verzoek aan de rechtbank gezonden.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het verzoek om herziening afgewezen, overwegende dat hetgeen namens appellante is aangevoerd niet kan worden aangemerkt als feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De Raad overweegt het volgende.
In artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet is bepaald dat een belanghebbende en het bestuursorgaan bij de Centrale Raad van Beroep hoger beroep kunnen instellen tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Awb en tegen een uitspraak van de president van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:86 van die wet, inzake:
a. -kort gezegd- ambtenarenzaken, en
b. besluiten, genomen op grond van een wettelijk voorschrift dat is opgenomen in de bijlage die bij de Beroepswet behoort.
De hiervoor genoemde besluiten van 10 september 1992 en 5 augustus 1999 zijn besluiten als bedoeld in artikel 18, eerste lid, onder b, van de Beroepswet.
De aangevallen uitspraak, inhoudende afwijzing van een verzoek om herziening, is echter niet een uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Awb, noch een uitspraak als bedoeld in artikel 8:86 van de Awb of een daarmee op een lijn te stellen uitspraak ten gronde die volgt na toewijzing van het verzoek om herziening, doch een uitspraak als bedoeld in titel 8.4 van de Awb.
Voorts wijst de Raad op het karakter van het bijzondere rechtsmiddel herziening, dat in zijn ogen tevens grond biedt voor het oordeel dat ter zake van de beslissing op het verzoek om herziening in het algemeen niet het gewone rechtsmiddel van hoger beroep open kan staan.
Tegen de aangevallen uitspraak kan mitsdien geen hoger beroep worden ingesteld. De Raad is bijgevolg niet bevoegd van het hoger beroep kennis te nemen.
De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.H. Broier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2006.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) P.H. Broier.