ECLI:NL:CRVB:2006:AX9559
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid Centrale Raad van Beroep in hoger beroep tegen uitspraak rechtbank op herziening
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen van 26 november 2004, waarin het verzoek om herziening van een eerdere uitspraak werd afgewezen. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft op 23 juni 2006 uitspraak gedaan. De appellante, vertegenwoordigd door haar echtgenoot, had eerder een verzoek ingediend bij de Svb om terug te komen van een besluit uit 1992 over de premie voor de vrijwillige verzekering ingevolge de AOW en AWW. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, omdat de aangevoerde feiten niet voldeden aan de criteria voor herziening volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De CRvB overweegt dat volgens artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet alleen belanghebbenden en bestuursorganen hoger beroep kunnen instellen tegen uitspraken van de rechtbank die onder afdeling 8.2.6 van de Awb vallen. De aangevallen uitspraak van de rechtbank is echter niet een uitspraak als bedoeld in deze afdeling, waardoor de CRvB zich onbevoegd verklaart om het hoger beroep te behandelen. De Raad wijst erop dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet leidt tot de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen tegen de afwijzing van een herzieningsverzoek.
De uitspraak van de CRvB benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen in bestuursrechtelijke zaken en bevestigt dat niet elke uitspraak van de rechtbank vatbaar is voor hoger beroep. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor de toepassing van artikel 8:75 van de Awb, wat betreft de proceskosten. De uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van griffier P.H. Broier, en is openbaar uitgesproken op 23 juni 2006.