ECLI:NL:CRVB:2006:AX9557

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-5227 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding bezwaartermijn niet verschoonbaar in het kader van de WAO

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die in Marokko woont, tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 augustus 2004. De Centrale Raad van Beroep behandelt de zaak, waarbij het Uwv als verweerder optreedt. Appellant heeft zijn zuster gemachtigd om het hoger beroep in te stellen. De zaak is behandeld op de zitting van 29 mei 2006, maar partijen zijn niet verschenen, met uitzondering van het Uwv dat zich had afgemeld.

De achtergrond van de zaak betreft een besluit van het Uwv van 3 juli 2000, waarin werd medegedeeld dat de aanvraag om ziekengeld niet kon worden beoordeeld omdat appellant de gevraagde informatie niet had verstrekt. Appellant heeft pas op 8 november 2002 een bezwaarschrift ingediend, wat door het Uwv als te laat werd beschouwd. Het Uwv heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die de late indiening zouden rechtvaardigen.

De rechtbank heeft het bestreden besluit van het Uwv bevestigd, omdat niet was gebleken dat er eerder een bezwaarschrift was ingediend. Appellant had ook geen medische verklaringen overgelegd die zijn stelling dat hij door zijn psychiatrische behandeling niet in staat was om tijdig bezwaar te maken, konden onderbouwen. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank overgenomen en geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door zijn medische situatie niet in staat was om tijdig een bezwaarschrift in te dienen.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend. De uitspraak is gedaan door T.L. de Vries en is openbaar uitgesproken op 23 juni 2006.

Uitspraak

04/5227 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats], Marokko (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 augustus 2004, 03/1609 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
Datum uitspraak: 23 juni 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft zijn zuster, [naam zuster], hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 29 mei 2006, waar partijen – het Uwv met bericht van verhindering – niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoerings-organisatie werk en inkomen treedt in dit geding het Uwv in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder het Uwv tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 3 juli 2000 heeft het Uwv aan appellant medegedeeld dat de aanvraag om ziekengeld niet beoordeeld kan worden omdat de gevraagde informatie niet door appellant is verstrekt. De aanvraag is derhalve niet verder in behandeling genomen.
Bij brief van 8 november 2002 is namens appellant door zijn zuster, [naam zuster], een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van 3 juli 2000.
Op de vraag van het Uwv waarom het bezwaarschrift te laat is ingediend heeft de gemachtigde van appellant geantwoord dat appellant via zijn toenmalige gemachtigde mr. S. Spans kennis heeft genomen van het besluit van 3 juli 2000, waarbij zijn bezwaarschrift is ingediend en dat hij sindsdien niets meer heeft vernomen. Voorts was appellant in die periode onder psychiatrische behandeling en vaak niet aanspreekbaar.
Bij besluit op bezwaar van 20 februari 2003 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk geacht, aangezien het te laat is ingediend en er geen bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd waardoor appellant in het geheel niet in staat was om tijdig een bezwaarschrift in te dienen of dat er tijdig een bezwaarschrift is ingediend tegen het besluit van 3 juli 2000.
In beroep is nog nader door het Uwv aangegeven dat geen enkel ander bezwaarschrift eerder bekend is dan het bezwaar van 8 november 2002 en dat ook geen enkel stuk is overgelegd waaruit zou blijken dat er destijds bezwaar zou zijn ingediend.
De rechtbank heeft in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanleiding gezien het bestreden besluit voor onjuist te houden. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat niet is gebleken dat er namens of door appellant vóór 8 november 2002 een bezwaarschrift is ingediend en dat dit overigens ook niet aannemelijk is omdat appellant in zijn brief van 24 september 2002 nog spreekt van de “Franse ziekmelding” waarop nog geen antwoord is ontvangen. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant heeft nagelaten zijn medische argument te staven aan de hand van verklaringen.
De Raad kan zich geheel met dit oordeel van de rechtbank verenigen en maakt dat tot het zijne. Ook de Raad is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs zou moeten worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Ook naar het oordeel van de Raad heeft appellant niet aannemelijk kunnen maken dat hij door zijn medische situatie ten tijde van belang in het geheel niet in staat was tijdig een bezwaar-schrift in te (laten) dienen.
Gezien het vorenstaande komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.F. van Moorst als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2006.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) M.F. van Moorst.